Woensdag 12 april 2023

Woensdag 12 april 2023
08.30 - 09.10 uur  
lezen in je leesboek
12.00 - 12.40 uur 
Pauze
09.10 - 10.10 uur
rekenen
de sorteertaak
12.40 - 13.30 uur,
Grammatica 

10.10  - 10.30 uur Pauze
13.30 - 14.20 uur
Engels
10.30 - 11.20 uur  
Woordenschat thema Internet en social media

11.20 - 12.10 uur
disk - zelfstandig werken
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woensdag 12 april 2023
08.30 - 09.10 uur  
lezen in je leesboek
12.00 - 12.40 uur 
Pauze
09.10 - 10.10 uur
rekenen
de sorteertaak
12.40 - 13.30 uur,
Grammatica 

10.10  - 10.30 uur Pauze
13.30 - 14.20 uur
Engels
10.30 - 11.20 uur  
Woordenschat thema Internet en social media

11.20 - 12.10 uur
disk - zelfstandig werken

Slide 1 - Tekstslide

Lezen in je eigen boek

Slide 2 - Tekstslide

Rekenen
Je werkt in je werkboek.
In het werkboek staat soms een opdracht of een uitlegfilm die je moet maken/bekijken op je laptop.

Slide 3 - Tekstslide

Pauze
    Pauze 
timer
20:00

Slide 4 - Tekstslide

Woordenschat
Vandaag vijf (nieuwe) woorden bij het thema Social Media
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 5 - Tekstslide

beschadigd
  • iets wat (een beetje) kapot is 
  • iets wat niet meer helemaal perfect is.
  • Zin: Mijn koelkast heeft een deuk in de zijkant, dus hij is beschadigd.
  • Zin: De neuzen ( de voorkant) van de schoenen van mijn broertje zijn beschadigd van het buitenspelen.

Slide 6 - Tekstslide

het ding
  • iets wat geen mens of dier is
  • iets wat niet leeft
  • een voorwerp
  • Zin: In mijn klas is het altijd heel erg druk, dus ik ga achter in de klas zitten en doe mijn eigen ding.
  • Zin: Ik heb gisteren boodschappen gedaan alleen ben ik wel wat dingen vergeten mee te nemen.

Slide 7 - Tekstslide

gestrest
  • als iemand last heeft van spanning, bijvoorbeeld omdat hij het druk heeft of iets belangrijks moet doen
  • Zin: Ik heb morgen een belangrijk examen, dus ik ben al de hele dag gestrest
  • Zin: Ik ga volgende week op sollicitatiegesprek, hierdoor ben ik gestrest.

Slide 8 - Tekstslide

tenslotte
  • als je er goed over nadenkt
  • uiteindelijk
  •  Zin: Ik ben tenslotte ook maar een mens.
  • Zin: Neem ook lekker een taartje, het is tenslotte feest vandaag.
  • Zin: Het is niet eerlijk dat ik de schuld krijg; ik kan er tenslotte ook niets aan doen.

Slide 9 - Tekstslide

verkeerd
  • niet zoals het moet; niet goed
  • als iets verkeerd is, is het fout
  •  verkeerde; vergrotende trap: verkeerder, overtreffende trap: verkeerdst)
  • iemand op het verkeerde been zetten: iemand in een foute richting laten denken
  • Zin: Ik kreeg problemen, omdat ik de verkeerde keuze had gemaakt.
  • Zin: Ik ben verkeerd gereden, nu weet ik de weg niet meer.

Slide 10 - Tekstslide

Vul de zin aan:
Ik ben heel erg ............... voor mijn toets.

Slide 11 - Open vraag

In welke zin wordt het woord
beschadigd goed gebruikt?
A
Er zit een grote kras op mijn auto.
B
Er zit geen scheur in het glas.
C
Mijn fiets is heel.
D
De tafel is stuk.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is géén ding?
A
B
C
D

Slide 13 - Quizvraag

In welke zin wordt het woord
verkeerd
goed gebruikt?
A
Alles gaat goed!
B
Wel goed.
C
Er zijn geen problemen.
D
Het gaat niet goed.

Slide 14 - Quizvraag

Maak een zin met het woord:
tenslotte

Slide 15 - Open vraag

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 16 - Tekstslide

Wij zijn .................... gereden, nu duurt het nog langer voordat we thuis zijn.

Slide 17 - Open vraag

Door de val is mijn fiets ....................

Slide 18 - Open vraag

Doe niet zo .................... , het komt allemaal goed.

Slide 19 - Open vraag

Wat is dat voor een .............. ? Zoiets heb ik nog nooit gezien.

Slide 20 - Open vraag

Je mag wel wat lekkers pakken hoor, ..................... heb je je best gedaan.

Slide 21 - Open vraag

Zinnen maken

Het rad draait een naam. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met 1 van de woorden.

De woorden: beschadigd, het ding, gestrest, tenslotte en  verkeerd

Slide 22 - Tekstslide

Disk
Werken aan bronnen en bouwstenen Disk thema Sociale media en internet.

Wil je een andere kleur of een toets maken? Vraag het je docent!

Slide 23 - Tekstslide

Pauze
    Pauze 
timer
30:00

Slide 24 - Tekstslide

Grammatica
  • je weet wat een aanwijzend voornaamwoord is;
  • je weet wat een bijvoeglijk naamwoord is;
  • je kan een aanwijzend voornaamwoord en bijvoeglijk naamwoord herkennen. 

Slide 25 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Het woord zegt het al; het aanwijzend voornaamwoord wijst (bijna) letterlijk iets of iemand aan.

Voorbeelden van een aanwijzend voornaamwoord: die, dit, dat, deze.


Slide 26 - Tekstslide

Voorbeeld
Deze gaat over de ketting.
Ketting is een zelfstandig naamwoord.
Met deze maak je duidelijk dat het om de ketting gaat, die je daarbij aanwijst.
Dus niet om een andere ketting! Maar om deze ketting.

Slide 27 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Wanneer gebruik je dit/dit/die/deze?
Schema
dichtbij
HIER
verder weg
DAAR
het-woord

de-woord en meervoud
dit

deze
dat

die

Slide 28 - Tekstslide

Voorbeeld

Slide 29 - Tekstslide

Oefenen!
Is het dit of deze? (dit gebruik je voor een het-woord. Deze gebruik je voor een de-woord of meervoud)
...........boek                  .............meisje                  ..................foto
...........boeken            ...............meisjes              ..................foto's
............pen                   ..............jongen
.............pennen          ..............jongens

Slide 30 - Tekstslide

Oefenen!
Is het dat of die? (dat gebruik je voor een het-woord. Die gebruik je voor een de-woord of meervoud)
...........huis                  .............kind                  ..................vrouw
...........huizen            ..............kinderen         ..................vrouwen
............glas                   ..............man
.............glazen          ..............mannen

Slide 31 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. 
Het bijvoeglijk naamwoord geeft een eigenschap of kenmerk van het zelfstandig naamwoord aan. Bijvoeglijk naamwoorden staan vaak voor een zelfstandig naamwoord.
Het geeft meer informatie over een woord.
Voorbeelden: groot, klein, rond, groen, mooi........

Slide 32 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Wanneer een -e als laatste letter?
het-woorden
de-woorden
het bange kind
een bang kind
de kleine kamer
een kleine kamer
het kleine huis
een klein huis
de grote stad
een grote stad
het rode potlood
een rood potlood
de dikke man
een dikke man
het grote dorp
een groot dorp
de dunne mevrouw
een dunne mevrouw
Je schrijft ALTIJD een -e, behalve wanneer je het lidwoord EEN gebruikt in plaats van HET.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Werkblad
We maken het werkblad over het aanwijzend voornaamwoord en het bijvoeglijk naamwoord

Slide 36 - Tekstslide

English
Holmwoods

Slide 37 - Tekstslide

Taak disk 

Slide 38 - Tekstslide