Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord (les 1)

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3,4

Werkwoordspelling

Werkwoordspelling

PVTT
Het vliegtuig [landen] om 10:00 uur op Schiphol.

PVVT
De docenten [tasten] in het duister.

(Voltooid deelwoord)
Ik heb aan die beslissing geen consequenties verbonden.

(onvoltooid deelwoord)
(Rennen) ging de jongen naar school.

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

• Het voltooid deelwoord kan ook als bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt. 
  

• Het voltooid deelwoord staat dan voor een zelfstandig naamwoord. Het zegt dan iets over een zelfstandig naamwoord (mensen, dieren, dingen of planten).

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Zwakke werkwoorden

• Je schrijft het zo kort mogelijk op bij zwakke werkwoorden.
  

• De verbrede straat ligt vol zand 
• (ik heb verbreed)
  
• De gevluchte crimineel is opgepakt 
• (Ik ben gevlucht)
  
• De afgebrande schuur wordt opgeruimd
  

• Maar let op: de verrotte appel
  

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Sterke werkwoorden

• De voltooid deelwoorden van sterke werkwoorden eindigen vaak op -en.
  
• Als het voltooid deelwoord op -en eindigt, dan schrijven we het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord ook met 
  
• De gelopen afstand was erg groot. (Ik ben gelopen)  
  
• De gebraden kip smaakte heerlijk. (Ik heb gebraden) ((braden, geen sterk ww))
  
• Het geslagen kind werd erg boos. (Ik ben geslagen)
• Het vergeten boek lag nog jaren in de kast. (Ik ben vergeten)

De (redden) schipbreukelingen werden (ondervragen).

1. geredden, ondervraagt
2. geredde, ondervraagt
3. geredde, ondervraagd

De ....... leraar stond met keelpijn voor de klas. (hoesten)

De ....... noten smaakten erg zout. (braden)

De ....... agent begroette iedereen erg vrolijk. (lachen)

Het ...... paard wilde het meisje niet meer dragen. (hinniken)

Het schilderij is gestolen. Het (stelen) schilderij.

Het boek is verkocht. Het (verkopen) boek.

Het schip is gestrand. Het (stranden) schip.

De afstand is gerend. De (rennen) afstand.

De brief is gepost. De (posten) brief.

Het huis is afgebrand. Het (afbranden) huis.

De envelop is gesloten. De (sluiten) envelop.

De envelop is geopend. De (openen) envelop.

De muren waren mooi geverfd. De (verven) muren.

Ik weet wat een voltooid gebruikt voltooid deelwoord is

Ja

Nee

Een beetje

Ik weet hoe ik moet achterhalen of ik een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord kort of lang schrijf

Ja

Nee

Een beetje