20220314 VEZO320AH niveau 3 leerjaar 2 woordsoorten 1&2v2

Nederlands
VEZO320AH
14 maart 2022
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
VEZO320AH
14 maart 2022

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

VEZO320AH Planning
  1. TOETS 1: LEZEN: 28-10 en 25-11.
  2. TOETS 2: STIJL: 16 december 2021 en 20 januari 2022.
  3. TOETS 3: SPELLING: 28 maart 2022
  4. TOETS 4: WERKWOORDSPELLING: juni 2022


Slide 3 - Tekstslide

Terugblik op 07-03:
  • Hoofdletters

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdletters

Slide 5 - Tekstslide

1v9: Regel 1: 
begin van een zin (1v6)
  • Aan het begin van een zin:
Je begint een zin met een hoofdletter.
  • Als de zin met een afgekort woord begint, verschuift de hoofdletter naar het tweede woord:
's Ochtends sta ik vroeg op.
't Was vanochtend wel erg koud.

Slide 6 - Tekstslide

2v9: Regel 2: namen van personen (2v6)
Je schrijft een hoofdletter bij voor- en achternamen, doopnamen en voorletters:
  • Elisabeth Sarah Jansen
Aanspreektitels (mevr.) en tussenvoegsels (van der) krijgen geen hoofdletter.
  • fam. Berkmans
  • Bert van den Brink

Slide 7 - Tekstslide

2v9: Regel 2: namen van personen (2v6)
Wanneer er voor het tussenvoegsel geen voornaam of voorletter wordt genoemd, krijgt het tussenvoegsel wel een hoofdletter.
  • meneer De Vries
Bij een tweede achternaam krijgt het tussenvoegsel geen hoofdletter.
  • mevrouw Van de Ven - de Vries 

Slide 8 - Tekstslide

4v9: Regel 3: organisaties, merken, producten (4v6)
Organisaties, merken en producten krijgen een hoofdletter.
  • Apple
  • Verenigde Naties
Soms gebruiken bedrijven de hoofdletters afwijkend, je neemt dit dan over.
  • iPhone

Slide 9 - Tekstslide

5v9: Regel 4: aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken (4v6)
Bij aardrijkskundige namen van landen, steden, rivieren enzovoort gebruik je een hoofdletter.
  • Eindhoven
  • Amerikaanse president
Ook bij volken, talen of dialecten gebruik je een hoofdletter.
  • Fransman
  • Limburgs dialect

Slide 10 - Tekstslide

6v9: Regel 4: aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken (4v6)
Bij een windstreek gebruik je geen hoofdletter:
  • Er komt vandaag een noordelijke wind.
Als de windstreek onderdeel is van een naam, gebruik je wel een hoofdletter.
  • Noordelijke IJszee.
Als je met de windstreek een cultureel, economisch of politiek gebied bedoelt, schrijf je een hoofdletter:
  • In het Nabije Oosten is de situatie erg gespannen.
  • Arme landen krijgen steun van het Westen.

Slide 11 - Tekstslide

7v9: Regel 5: historische gebeurtenissen en kalendergebruiken (5v6)
Historische gebeurtenissen en feestdagen schrijf je met een hoofdletter.
  • Koude Oorlog
  • Vaderdag
Maar bij samenstellingen met feestdagen schrijf je geen hoofdletter:
  • vaderdagontbijt

Slide 12 - Tekstslide

8v9: Regel 5: historische gebeurtenissen en kalendergebruiken (5v6)
Seizoenen, maanden en gewone dagen krijgen geen hoofdletter:
  • zaterdag
  • januari
Ook een historische periode krijgt geen hoofdletter.
  • renaissance
  • prehistorie

Slide 13 - Tekstslide

9v9: Regel 6: religieuze en culturele begrippen (6v6)
Religieuze en culturele stromingen en woorden die daarvan zijn afgeleid krijgen geen hoofdletter.
  • jodendom
  • jood
Maar heilige begrippen die bij de stroming horen wel.
  • God
  • Bijbel
Een woord dat is afgeleid van een heilig begrip krijgt geen hoofdletter.
  • Hij ziet er goddelijk uit.

Slide 14 - Tekstslide

14-03: Lesdoelen 
  • Woordsoorten.

Slide 15 - Tekstslide

Lidwoorden
Er zijn maar drie lidwoorden: de, het, een.
  1. De (bepaald lidwoord)
  2. Het (bepaald lidwoord)
  3. Een (onbepaald lidwoord)

Kenmerk: Lidwoorden horen altijd bij een zelfstandig naamwoord.

Voorbeeld:
De jongen en het meisje gaan naar een feest.

Slide 16 - Tekstslide

zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een naam voor een plant, dier, ding of gevoel.

Kenmerk: Er kan altijd een lidwoord voor staan.


Ze worden verdeeld in de-woorden (mannelijk of vrouwelijk)
                                                het- woorden (onzijdig)
Voorbeeld: 
Waar loopt die oude man met zijn twee honden?
Hij loopt over de weg en het gras.
 

Slide 17 - Tekstslide

Bijvoegelijk naamwoord
Dat voegt iets bij aan het zelfstandig naamwoord. 

 De auto - De grijze auto - De kleine, grijze auto - De kleine, vieze, grijze auto- De kleine, vieze, oude, grijze auto

Voorbeeld:
Waar loopt die oude man met zijn twee honden?

Slide 18 - Tekstslide

Voorzetsel
Een voorzetsel kun je voor een ander woord zetten. Het geeft een plaats of een tijd aan.

Voorbeeld:
Tijdens de lessen kijk ik naar het bord.

Slide 19 - Tekstslide

Bijwoord
Een bijwoord geeft je meer informatie over een werkwoord of bijvoeglijk naamwoord.

Voorbeeld:
Job rent snel weg van de hele hoge vlammen.

Slide 20 - Tekstslide

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het ...
A
gezegde
B
werkwoordelijk gezegde
C
onderwerp
D
zelfstandig naamwoord

Slide 21 - Quizvraag

Ze zal na de vakantie voor de zoveelste keer aan haar studie beginnen.
Wat is het voor?
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
bijwoord
D
telwoord

Slide 22 - Quizvraag

Ze zal na de vakantie voor de zoveelste keer aan haar studie beginnen.
Wat is het zoveelste?
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
bijwoord
D
telwoord

Slide 23 - Quizvraag

Het is een hele dure jas.
Wat is 'jas'?
A
zelfstandig naamwoord
B
voegwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
bijwoord

Slide 24 - Quizvraag

Het is een hele dure jas.
Wat is 'hele'?
A
zelfstandig naamwoord
B
voegwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
bijwoord

Slide 25 - Quizvraag

Mijn tante blijkt vorige week oma geworden te zijn.
Wat is het koppelwerkwoord?
A
blijkt
B
geworden
C
zijn

Slide 26 - Quizvraag

Paul wil biefstuk eten en hij wil tv kijken.
Wat is 'en' ?
A
lidwoord
B
werkwoord
C
voegwoord
D
bijwoord

Slide 27 - Quizvraag

De wafels met stroop zijn lekker.
Wat is 'lekker'?
A
zelfstandig naamwoord
B
voegwoord
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 28 - Quizvraag

De wafels met stroop zijn lekker.
Wat is 'lekker'?
A
zelfstandig naamwoord
B
voegwoord
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 29 - Quizvraag

14-03: Zelfwerktijd: Hoofdletters
Studiemeter > 
Lesmateriaal > 
ViaStarttaal Online > 
2F >  
Grammatica > 
Woordsoorten >
oefening 1 t/m 3 + deeltoets
 
                                                                                                           
  
                          
              








timer
30:00

Slide 30 - Tekstslide

VEZO320AH Planning
  1. TOETS 1: LEZEN: 28-10 en 25-11.
  2. TOETS 2: STIJL: 16 december 2021 en 20 januari 2022.
  3. TOETS 3: SPELLING: 28 maart 2022
  4. TOETS 4: WERKWOORDSPELLING: juni 2022


Slide 31 - Tekstslide

14-03: Terugblik
  • Woordsoorten.

Slide 32 - Tekstslide