3.1 Afronden

3.1 De Nederlandse Republiek
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

3.1 De Nederlandse Republiek

Slide 1 - Tekstslide

Wat waren de zeven gewesten van de Nederlandse Republiek?
A
Utrecht, Friesland, Holland, Zeeland, Groningen, Gelderland, Overijssel
B
Holland, Brabant, Zeeland, Utrecht, Groningen, Vlaanderen, Limburg
C
Utrecht, Holland, Zeeland, Groningen, Friesland, Drenthe, Limburg

Slide 2 - Quizvraag

Hoe werden de vertegenwoordigers van de steden in de Staten genoemd?

Slide 3 - Open vraag

Wie had de hoogste positie in een gewest?
A
De koning
B
De stadhouder
C
De regent

Slide 4 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met een oligarchie in het bestuur van de Republiek?

Slide 5 - Open vraag

Wat was het hoogste bestuursorgaan in de Republiek?
A
De adel
B
De Eerste Kamer
C
De Staten-Generaal

Slide 6 - Quizvraag

Waarom was het logisch dat de gewesten samenwerkten op het gebied van buitenlandse politiek?

Slide 7 - Open vraag

Na de dood van stadhouder Willem II in 1650:
A
Werd een nieuwe koning benoemd.
B
Besloten de gewesten geen nieuwe stadhouder aan te stellen.
C
Namen regenten de rol van stadhouder over

Slide 8 - Quizvraag

Hoe werd het leger bestuurd tijdens het stadhouderloze tijdperk?

Slide 9 - Open vraag

Wat was een belangrijke taak van de stadhouder?
A
Het innen van belastingen.
B
Het aanvoeren van het leger en de vloot.
C
Het benoemen van regenten.

Slide 10 - Quizvraag

Wat waren de voordelen van een samenwerking tussen regenten en stadhouders?

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Wat lijkt op een oligarchie in de huidige maatschappij?
A
Een groep rijke bedrijven die veel politieke invloed hebben
B
Democratie
C
Een gekozen president
D
Monarchie

Slide 14 - Quizvraag

Waarom was er in de Republiek geen koning, terwijl veel andere Europese landen wel een monarchie hadden?

Slide 15 - Open vraag

Waarom kan de samenwerking tussen de regenten als een vorm van balans in de macht worden gezien?
A
Omdat de regenten alle macht hadden en alles konden beslissen.
B
Omdat de stadhouder al het werk deed en de regenten toezicht hielden.
C
Omdat ze elkaar controleerden en niemand absolute macht had.

Slide 16 - Quizvraag

Wat was de rol van de Staten-Generaal in de Republiek?
A
Het afhandelen van lokale belastingzaken
B
Het coördineren van de gezamenlijke buitenlandse politiek en militaire defensie
C
Het benoemen van alle burgemeesters

Slide 17 - Quizvraag

Waarom was de provincie Holland het machtigste gewest binnen de Republiek?
A
Omdat het de meeste inkomsten had door handel en belasting
B
Omdat het de grootste bevolking had
C
Omdat het de meeste invloed had op militaire beslissingen

Slide 18 - Quizvraag

Wat waren de belangrijkste taken van de regenten in de Nederlandse Republiek?

Slide 19 - Open vraag

Wat waren de voordelen en nadelen van het ontbreken van een centrale monarch in de Republiek?

Slide 20 - Open vraag

Waarom wordt de Nederlandse Republiek vaak een uitzondering genoemd in vergelijking met andere Europese landen in die tijd?

Slide 21 - Open vraag

Herhalingsvragen 3.1

Slide 22 - Tekstslide

Wat gebeurt er in 1688 met koning Jacobus II van Engeland?
A
Hij werd gekroond tot koning van Engeland
B
Hij werd afgezet en vervangen door Willem III
C
Hij verklaarde de oorlog aan Nederland
D
Hij stemde in met een parlementair stelsel

Slide 23 - Quizvraag

Hoelang was Lodewijk XIV koning?
A
76 jaar
B
74 jaar
C
72 jaar
D
70 jaar

Slide 24 - Quizvraag

Wat is absolutisme?

Slide 25 - Open vraag

Hoe het het paleis van Lodewijk XIV?
A
Mont Saint-Michel
B
Versaille
C
Fontainebleau
D
Vincennes

Slide 26 - Quizvraag

Was Lodewijk XIV katholiek of protestants?
A
Katholiek
B
Protestants

Slide 27 - Quizvraag

Wat gebeurt er in 1688 met koning Jacobus II van Engeland?
A
Hij werd gekroond tot koning van Engeland
B
Hij werd afgezet en vervangen door Willem III
C
Hij verklaarde de oorlog aan Nederland
D
Hij stemde in met een parlementair stelsel

Slide 28 - Quizvraag

Wie hadden ervoor gezorgd dat Jacobus II afgezet werd als koning?

Slide 29 - Open vraag

Waarom kwamen protestanten in 1688 in opstand tegen Jacobus II?
A
Omdat Jacobus II een oorlog begon tegen Nederland.
B
Omdat Jacobus II katholiek was en protestanten onderdrukte.
C
Omdat Jacobus II Willem III wilde opvolgen als koning.

Slide 30 - Quizvraag

Wie werd de nieuwe koning van Engeland?

Slide 31 - Open vraag

Wat betekent het woord ‘parlement’?
A
Een raad van koninklijke adviseurs die de koning opvolgen.
B
Een militaire organisatie dat verantwoordelijk is voor landsverdediging.
C
Een organisatie van edelen die belasting innen voor de koning.
D
Een vergadering van vertegenwoordigers die wetten maken en de koning controleren.

Slide 32 - Quizvraag

Wat beloofden Willem III en Maria aan het Engelse parlement?
A
Dat zij alleen wetten zouden invoeren zonder te bespreken met het parlement.
B
Dat zij Engeland katholiek zouden maken.
C
Dat zij het parlement zouden opheffen.
D
Dat zij alle beslissingen samen met het parlement zouden nemen.

Slide 33 - Quizvraag

Wat was het gevolg van de machtsovername door Willem III?
A
De Engelse koningen kregen absolute macht.
B
Het parlement werd afgeschaft.
C
Het werd een monarchie waarin het parlement invloed had op belangrijke beslissingen.
D
Engeland verklaarde de oorlog aan Frankrijk.

Slide 34 - Quizvraag

Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde:
A) Protestanten komen in opstand
B) Willem III wordt koning.
C) Katholieke koning Jacobus II regeert Engeland.

Slide 35 - Sleepvraag

Vergelijk de macht van Willem III in Engeland met die van Lodewijk XIV in Frankrijk. Wat zijn de belangrijkste verschillen in hoe zij hun macht uitoefenden?

Slide 36 - Open vraag

Welke van de onderstaande afspraken zou passen bij een monarchie zoals die onder Willem III ontstond?
A
De koning beslist alles zelfstandig en heeft absolute macht.
B
Het parlement heeft alle macht, de koning wordt afgeschaft.
C
De koning deelt de macht met het parlement en houdt zich aan de wet.
D
Het parlement mag alleen adviseren; de koning heeft de laatste stem.

Slide 37 - Quizvraag