Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Persoonsvorm
Tegenwoordige tijd
1 / 10
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Persoonsvorm
Tegenwoordige tijd

Slide 1 - Woordweb

Persoonsvorm

- Maak de zin vragend en de persoonsvorm komt vooraan

- Zet de zin in een andere tijd en de persoonsvorm verandert mee

- Verander de zin van meervoud/enkelvoud en de pv verandert mee

Slide 2 - Tekstslide

Hij loopt naar school.

Vragend; Loopt hij naar school?

Andere tijd: Hij liep naar school.

enkelvoud/meervoud; Wij lopen naar school.

Slide 3 - Tekstslide


ik vorm of ik-vorm + t



ik loop

hij/zij loopt

Slide 4 - Tekstslide

Vinden

Ik vind   (ik-vorm)

Hij/zij vindt  (ik-vorm + t)

Slide 5 - Tekstslide

Welke is goed?
A
Ik wordt
B
Hij word
C
ik word
D
Hij wordt

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Video

Persoonsvorm tegenwoordige tijd



Vul een ander werkwoord in om te horen of het met een d of t is.

Voorbeeld: Ik word... opgehaald.

Ik loop opgehaald / ik loopt opgehaald

Slide 8 - Tekstslide

Hij (vinden) het hier niet leuk.

Hij loopt het hier niet leuk

Hij loop het hier niet leuk.

Slide 9 - Tekstslide

Maak een zin met de persoonsvorm 'worden'.

Slide 10 - Open vraag