Begrippen Economie-examen: van alles wat!

• Economie
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Begrippen Economie-examen

Let op: dit zijn niet alle begrippen 

die je moet kennen!!!

Wat is inflatie?

1. Stijging van de prijzen
2. Daling van de prijzen
3. Stijging van de koopkracht
4. Het geld wordt meer waard

Kies uit import of export voo voor

export

import

De kaasfabriek uit NL verkoopt kaas aan een Duits bedrijf.

Een vakantieganger uit NL gaat naar Oostenrijk om te skiën

Albert Heijn koopt sperziebonen uit Egypte

Een Duitser huurt een hotelkamer in Egmond aan Zee

3 goed = 2 punten

2 goed = 1 punt

1 goed = 0 punten

Aandelen zeer beperkt te koop

Niet op winst gericht

Eén eigenaar, soms personeel

Eén persoon is eigenaar/leiding

Meerdere eigenaren/samen de leiding

Aandelen zijn vrij verhandelbaar

Eenmanszaak

ZZP

VOF

BV

NV

Stichting

Noord-Limburg heeft minder werk

De toename van automatisering zorgt voor werkloosheid

De ijssalon is in de winter gesloten

Door de coronacrisis is er minder vraag naar producten, dus minder arbeid nodig

John is net klaar met z'n opleiding en zoekt werk

Structureel

Conjunctureel

Frictie

Seizoens

Regionaal

Wat is koopkracht?

1. Hoeveel geld je hebt.
2. De hoeveelheid producten en diensten die je kunt kopen.
3. De hoeveelheid goederen die je kunt kopen.
4. Hoeveel euro's je kunt uitgeven.

De nominale loonstijging is 4%.
De inflatie is 5,5%.
Hoeveel is de reële loonstijging?

1. 4%
2. 5,5%
3. 4% - 5,5% = -1,5%
4. 5,5% - 4% = 1,5%

PRIMAIR

SECUNDAIR

Plaats de behoeften in de bijbehorende vakken.

Primaire behoeften

Secundaire behoeften

Water

Netflix

Vakantie

Onderwijs

Tuinkabouter

Bed

Brood

Agenda

Appels

Voor een consumptief krediet heb je bij de banken keuze uit verschillende kredietvormen.
Welke van de onderstaande kredietvormen is geen kredietvorm voor een consumptief krediet?

1. Persoonlijke lening
2. Hypotheek
3. Salariskrediet
4. Doorlopend krediet

Omzet = ?

1. afzet x inkoopprijs
2. afzet x Verkoopprijs
3. inkoopprijs x verkoopprijs
4. verkoopprijs x verkoopopbrengsten

Van wie komt de vraag naar arbeid?

1. De beroepsbevolking
2. De werklozen
3. De werknemers
4. De werkgevers

arbeidskrachten

werkgelegenheid 

arbeidsplaatsen 

werkgevers

beroepsbevolking

werknemers

vacatures

werkzoekende

Aanbod van arbeid

Vraag naar arbeid

Sleep de woorden naar de juiste plek in de tekst en controleer je antwoord.

Vraag en aanbod samenvatting

Voor het aanbod van een product geldt: Als de prijs van een product stijgt, zal het aanbod van het product _______.

Van een product waarvan de prijs wordt bepaald door vraag en aanbod is de (ver)koopprijs de _______.

toenemen

evenwichtsprijs

producenten

afnemen

concurrentie

Consumenten

contingentering

invoerrechten

exportsubsidie

proctectionisme

handelsbelemmeringen

Importheffing

importquotum

producten worden door belasting duurder, hierdoor kunnen Nederlandse bedrijven concurreren met buitenlandse bedrijven.

Buitenlandse bedrijven mogen maar een bepaalde hoeveelheid per jaar invoeren.

Bedrijven krijgen subsidie van de eigen overheid om prijzen van hun eigen producten lager te houden en zo beter te concurreren.

Je leent € 1500 met een persoonlijke lening.
Je betaalt 36 maanden lang € 55.
Hoe bereken je de kredietkosten?

1. 36 x €55 = €1980
2. Niks berekenen: €55
3. 36 x €55 = €1980 €1980 - €1500 = €480,-
4. €1500 : 36 = €41,67

Welke beloning hoort bij welke productiefactor? 

Sleep de beloningen naar het juiste vak.

Kapitaal

Arbeid

Natuur

Ondernemer- schap

Loon

Huur

Pacht

Winst

Productiemiddelen zoals machines of een gebouw

Mensen die het werk uitvoeren

Grond en grondstoffen

Een eigenaar die het bedrijf begint

Plaats de vier marktvormen in volgorde van veel concurrentie op de markt tot weinig tot geen concurrentie op de markt.

Oligopolie

Monopolie

Volkomen concurrentie

Monopolistische concurrentie

Abstracte markt

Concrete markt

Collectieve sector 

Particuliere sector 

Sleep naar de juiste sector

Primaire sector

Secundaire sector

Tertiaire sector

Quartaire sector

Schilder

Vakkenvuller

Docent

Visser

Boer

Accountant

Dokter

Welke voordelen heeft een NV en een BV boven een eenmanszaak? Kies de juiste uitspraken

Voordeel

Geen voordeel

Zij hoeven hun balans en resultatenrekening niet openbaar te maken

Alle winst is voor de directie van de zaak

De directie is niet hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de zaak

Ze kunnen meer en gemakkelijker krediet krijgen bij een bank

Ze kunnen sneller beslissingen nemen

De EU heeft een 'interne markt', d.w.z.
binnen de EU is er sprake van
vrij verkeer van ...

1. goederen en diensten
2. personen
3. kapitaal
4. bedrijven

Als een overheid alles bepaalt wat er in de economie van een land gebeurt dan spreek je van een

1. vrijemarkt economie
2. sociale markteconomie
3. planeconomie

In Nederland hebben we een

1. vrijemarkt economie
2. sociale markteconomie
3. planeconomie

Oligopolie

1. Veel aanbieders en een homogeen product
2. Weinig aanbieders en een homogeen of heterogeen product
3. Veel aanbieders en een heterogeen product
4. Eén aanbieder en een homogeen product

Twee beweringen over homogeen/heterogeen oligopolie.

I. Bij een heterogeen oligopolie heb je als bedrijf minder marktmacht dan bij een homogeen oligopolie.
II. Bij een heterogeen oligopolie hebben de bedrijven meer voordeel van een kartel dan bij homogeen oligopolie.

1. Beide zijn goed
2. 1 is goed en 2 is fout
3. 1 is fout en 2 is goed
4. Beide zijn fout

Sleep de afbeeldingen bij de correcte marktvorm.

monopolie

oligopolie

volkomen concurrentie

monopolistische concurrentie

Mark wil graag een nieuwe telefoon kopen.
Zijn vader heeft deze maand geld tekort vanwege de aanbetaling van de vakantie.

Van welke twee leenmotieven is hier sprake?

1. tijdelijk geld tekort, onverwacht dringend geld tekort
2. tijdelijk geldtekort, aanschaf duur product
3. onverwacht dringend geld, aanschaf duurzaam consumptiegoed
4. tijdelijk geldtekort, aanschaf huis

Wat is het doel van protectionisme?

1. Werkgelegenheid eigen land beschermen
2. Opkomen voor arme boeren in het buitenland
3. Vrije wereldhandel stimuleren
4. Prijsstabiliteit

Bij welke marktvorm(en) komen kartels voor?

1. Monopolie
2. Oligopolie
3. Monopolistsiche concurrentie
4. Volkomen concurrentie

Wat is een kartel?

1. Een groep bedrijven die prijsafspraken maakt
2. Een groep ministers die afspraken maken.
3. Een groep mensen die demonstreren.
4. Een groep werknemers die een CAO willen.

Inkomen uit sparen en beleggen

Box 1

Box 2

Box 3

Inkomen uit aanmerkelijk belang

Inkomen uit werk en woning

Nivellering

Denivellering

Het percentage van de hoogste schijf in box 1 wordt verhoogd

Door bezuinigingen besluit de regering tot verlaging van de huurtoeslag

Sociale voorzieningen worden betaald met ....

1. Werkgeverspremies
2. belastinggeld
3. het brutoloon
4. de volksverzekeringen

Wat is géén sociale voorziening?

1. Bijstandsuitkering
2. AOW
3. Huurtoeslag

De afspraken uit de 

CAO worden gemaakt 

door organisaties van werkgevers en 

….............................

arbeidsovereenkomst

arbeidsvoorwaarden

cao

bedrijfstak

vacatures

vakbonden

bruto

CAO

netto

minimum

ARBO

arbeidstijden

De boer behoord tot de productieSECTOR:

1. Primaire sector
2. Secundaire sector
3. Tertiaire sector
4. Quartaire sector

Wat is geen productiesector?

1. Agrarische bedrijven
2. Dienstverlenende bedrijven
3. Overheidsinstanties
4. Industriële bedrijven

Wat is geen ondernemingsvorm?

1. Eenmanszaak
2. Tweemanszaak
3. Besloten vennootschap (BV)
4. Naamloze vennootschap (NV)

Welke ondernemingsvorm heeft de ING?

1. besloten vennootschap
2. eenmanszaak
3. naamloze vennootschap
4. vennootschap onder firma

Conjuncturele werkloosheid

Fricitiewerkloosheid

Structurele werkloosheid

Regionale werkloosheid

Seizoenswerkloosheid