In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Thema 1: Inleiding in de biologie
Basisstof 5: Transport door membranen
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
Herhaling
Leerdoelen doornemen
Uitleg basisstof 5: Transport door membranen
Aan het werk
Verwerking
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoelen
Aan het eind van deze les kan ik...
De concentratie van een oplossing berekenen;
Uitleggen wat diffusie en osmose is, en toelichten welke rol osmose speelt bij de stevigheid van planten;
Beschrijven hoe transport van stoffen via (cel)membranen plaatsvindt.
Slide 3 - Tekstslide
Membranen
Cellen nemen stoffen uit hun omgeving op en geven stoffen af
Deze stoffen passeren het celmembraan
Het celmembraan is een dubbele laag fosfolipiden (2 vetzuren met 1 fosfor) en daartussen eiwitmoleculen.
Eiwitmoleculen die een rol spelen bij transport noem je transporteiwitten.
Slide 4 - Tekstslide
Membranen
Cellen nemen stoffen uit hun omgeving op en geven stoffen af
Deze stoffen passeren het celmembraan
Het celmembraan is een dubbele laag fosfolipiden (2 vetzuren met 1 fosfor) en daartussen eiwitmoleculen.
Eiwitmoleculen die een rol spelen bij transport noem je transporteiwitten.
Slide 5 - Tekstslide
Membranen
Het celmembraan is een dubbele laag fosfolipiden (2 vetzuren met 1 fosfor) en daartussen eiwitmoleculen.
Eiwitmoleculen die een rol spelen bij transport noem je transporteiwitten.
Aan sommige eiwitmoleculen zitten koolhydraatketens voor de herkenning van de cel door andere cellen.
Slide 6 - Tekstslide
Voedingsmiddelen bevatten voedingsstoffen. Zes groepen voedingsstoffen zijn: eiwitten, koolhydraten, mineralen, vetten, vitaminen en water. Van welke kan je zeker zeggen dat ze bouwstenen leveren voor membranen?
Slide 7 - Open vraag
Transport door membranen
In cellen is een oplossing aanwezig met een bepaalde concentratie.
De concentratie van een oplossing geeft aan hoeveel opgeloste stof er in een bepaalde hoeveelheid oplosmiddel aanwezig is.
Slide 8 - Tekstslide
Transport door membranen
De stoffen in de cel zijn opgelost in water
In cellen is er dus een oplossing aanwezig met een bepaalde concentratie.
De concentratie van een oplossing geeft aan hoeveel opgeloste stof er in een bepaalde hoeveelheid oplosmiddel aanwezig is.
Concentratie is uit te drukken in:
Gram per liter (g/L of GL-1)
Gram per kubieke decimeter (g/dm3 off g dm-3)
Procenten (%)
Parts per million (ppm, 0,0001%)
Slide 9 - Tekstslide
Diffusie
Diffusie is de verplaatsing van een stof van een plek met een hoge concentratie naar een plek met een lage concentratie.
Diffusie vindt plaats in gasvormig of vloeibaar medium.
Door diffusie verdelen moleculen zich homogeen over de beschikbare ruimte.
De diffusiesnelheid is afhankelijk van de temperatuur en het medium.
Slide 10 - Tekstslide
Diffusie door een permeabele wand
Slide 11 - Tekstslide
Wanneer is de diffusiesnelheid hoger? Bij een hoge of lage temperatuur, en in gas of vloeibaar medium?
A
Lage temperatuur, gas
B
Hoge temperatuur, gas
C
Lage temperatuur, vloeibaar
D
Hoge temperatuur, vloeibaar
Slide 12 - Quizvraag
Osmose
Osmose is diffusie van water door een semipermeabel membraan
Een permeabel membraan is een doorlatend membraan waar moleculen doorheen kunnen die kleiner zijn dan poriën in de wand
Een semipermeabel membraan is een doorlatend membraan waar alleen kleine moleculen doorheen kunnen
Slide 13 - Tekstslide
Osmose door een semipermeabele wand
Slide 14 - Tekstslide
Osmostische waarde/druk
Osmotische waarde is het aantal opgeloste deeltjes per volume-eenheid
Hoe meer deeltjes, hoe hoger de osmotische waarde.
Osmotische druk is de aanzuigkracht van de ene oplossing op de andere oplossing.
De grootte wordt bepaald door de concentratie opgeloste deeltjes in een oplossing.
Slide 15 - Tekstslide
Osmose is een vorm van diffusie. Welke stof gaat bij osmose van een hoge naar een lage concentratie?
Slide 16 - Open vraag
Oefenen met concentraties
Een fysiologische zoutoplossing is een oplossing van 0.9% keukenzout.
Je maakt 250 ml fysiologische zoutoplossing. Hoeveel g keukenzout moet je oplossen?
Je maakt 20g keukenzoutoplossing van 5%. Hoeveel g zout en hoeveel g water heb je dan nodig?
Kristel lost 3g keukenzout en 2g suiker op in 20g water.
Hoe groot is de concentratie zout, en hoe groot is de suikerconcentratie?
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Aan het werk!
Wat: Basisstof 1 t/m 5 van thema 1
Hoe: Alleen of in tweetallen (fluisteren)
Tijd: 15 minuten
Hulp: Steek je vinger op of overleg met je buur
Klaar: Bekijk je opdrachten en evalueer deze. Maak de test jezelf, lees daarna basisstof 6 door.