1.5 Transport door membranen

Thema 1: Inleiding in de biologie
Basisstof 5: Transport door membranen
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Thema 1: Inleiding in de biologie
Basisstof 5: Transport door membranen

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Start friet-practicum
  • Korte herhaling
  • Leerdoelen doornemen
  • Uitleg 1.5: Transport door membranen
  • Afmaken friet-practicum
  • Opdrachten

Slide 2 - Tekstslide

Start friet-practicum
  • 3x genummerd flesje met zoutoplossing, suikeroplossing of water (1, 2 en 3)
  • 4x frietje
  • Stop met pincet in elk flesje een frietje 
  • 1x frietje laat je liggen op de tray
  • Draai dop op flesje
  • 45 minuten wachten

Slide 3 - Tekstslide

Wat voor weefsel is dit?
A
kraakbeenweefsel
B
huidweefsel
C
botweefsel
D
spierweefsel

Slide 4 - Quizvraag

Hiernaast zie je een orgaanstelsel van een hond. Welk orgaanstelsel is dit?
A
skelet
B
Verteringsstelsel
C
Skelet en verteringsstelsel

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een organel?
A
Een heel klein orgaan
B
Een orgaan van een dier
C
Tante Nel die het instrument orgaan bespeeld
D
Een onderdeel van de cel

Slide 6 - Quizvraag

Is de celkern een organel?
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quizvraag

Welk organel komt niet bij dieren voor?
A
kern
B
vacuole
C
celwand
D
chloroplast

Slide 8 - Quizvraag

Welk organel zie je hier?
A
Ribosoom
B
Ruw ER
C
Glad ER
D
Golgi-apparaat

Slide 9 - Quizvraag

Door welk organel worden eiwitten gemaakt
A
Ribosomen
B
Golgi-systeem
C
Ruw Endoplasmatisch reticulum
D
Glad Endoplasmatisch reticulum

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de functie van dit organel?
A
Genereren van energie
B
Maken van eiwitten
C
Transport van eiwitten
D
Enzymatische afbraak

Slide 11 - Quizvraag

Welk organel zorgt voor energie?
A
Chloroplast
B
Mitochondrium
C
Lysosoom
D
ATP

Slide 12 - Quizvraag

Leerdoelen
Aan het eind van deze les kan ik...
  • De concentratie van een oplossing berekenen;
  • Uitleggen wat diffusie en osmose is, en toelichten welke rol osmose speelt bij de stevigheid van planten;
  • Beschrijven hoe transport van stoffen via (cel)membranen plaatsvindt.

Slide 13 - Tekstslide

Membranen
  • Cellen nemen stoffen op en geven stoffen af
  • Deze stoffen passeren het celmembraan
  • Het celmembraan is een dubbele laag fosfolipiden (2 vetzuren met 1 fosfor) en daartussen eiwitmoleculen.
  • Eiwitmoleculen die een rol spelen bij transport noem je transporteiwitten

Slide 14 - Tekstslide

Membranen
  • Cellen nemen stoffen op en geven stoffen af
  • Deze stoffen passeren het celmembraan
  • Het celmembraan is een dubbele laag fosfolipiden (2 vetzuren met 1 fosfor) en daartussen eiwitmoleculen.
  • Eiwitmoleculen die een rol spelen bij transport noem je transporteiwitten

Slide 15 - Tekstslide

Membranen
  • Het celmembraan is een dubbele laag fosfolipiden (2 vetzuren met 1 fosfor) en daartussen eiwitmoleculen.
  • Eiwitmoleculen die een rol spelen bij transport noem je transporteiwitten
  • Aan sommige eiwitmoleculen zitten koolhydraatketens voor de herkenning van de cel door andere cellen.

Slide 16 - Tekstslide

Voedingsmiddelen bevatten voedingsstoffen. Zes groepen voedingsstoffen zijn: eiwitten, koolhydraten, mineralen, vetten, vitaminen en water. Van welke kan je zeker zeggen dat ze bouwstenen leveren voor membranen?

Slide 17 - Open vraag

Transport door membranen
  • In cellen is een oplossing aanwezig met een bepaalde concentratie.
  • De concentratie van een oplossing geeft aan hoeveel opgeloste stof er in een bepaalde hoeveelheid oplosmiddel aanwezig is. 

Slide 18 - Tekstslide

Transport door membranen
  • De stoffen in de cel zijn opgelost in water
  • In cellen is er dus een oplossing aanwezig met een bepaalde concentratie.
  • De concentratie van een oplossing geeft aan hoeveel opgeloste stof er in een bepaalde hoeveelheid oplosmiddel aanwezig is. 
Concentratie is uit te drukken in:
  • Gram per liter (g/L of GL-1)
  • Gram per kubieke decimeter (g/dm3 of g dm-3)
  • Procenten (%)
  • Parts per million (ppm, 0,0001%)

Slide 19 - Tekstslide

Diffusie
  • Diffusie is de verplaatsing van een stof van een plek met een hoge concentratie naar een plek met een lage concentratie.
  • Diffusie vindt plaats in gasvormig of vloeibaar medium.
  • Door diffusie verdelen moleculen zich homogeen over de beschikbare ruimte.
  • De diffusiesnelheid is afhankelijk van de temperatuur en het medium.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Diffusie door een permeabele wand

Slide 22 - Tekstslide

Wanneer is de diffusiesnelheid hoger? Bij een hoge of lage temperatuur, en in gas of vloeibaar medium?
A
Lage temperatuur, gas
B
Hoge temperatuur, gas
C
Lage temperatuur, vloeibaar
D
Hoge temperatuur, vloeibaar

Slide 23 - Quizvraag

Osmose
  • Osmose is diffusie van water door een semipermeabel membraan
  • Een permeabel membraan is een doorlatend membraan waar moleculen doorheen kunnen die kleiner zijn dan poriën in de wand
  • Een semipermeabel membraan is een doorlatend membraan waar alleen kleine moleculen doorheen kunnen

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Osmose door een semipermeabele wand

Slide 26 - Tekstslide

Osmostische waarde/druk
  • Osmotische waarde is het aantal opgeloste deeltjes per volume-eenheid
  • Hoe meer deeltjes, hoe hoger de osmotische waarde.
  • Osmotische druk is de aanzuigkracht van de ene oplossing op de andere oplossing.
  • De grootte wordt bepaald door de concentratie opgeloste deeltjes in een oplossing.

Slide 27 - Tekstslide

Osmose is een vorm van diffusie. Welke stof gaat bij osmose van een hoge naar een lage concentratie?

Slide 28 - Open vraag

Oefenen met concentraties
  1. Een fysiologische zoutoplossing is een oplossing van 0.9% keukenzout. Je maakt 250 ml fysiologische zoutoplossing. Hoeveel g keukenzout moet je oplossen?
  2. Je maakt 20g keukenzoutoplossing van 5%. Hoeveel g zout en hoeveel g water heb je dan nodig?
  3. Kristel lost 3g keukenzout en 2g suiker op in 20g water. Hoe groot is de concentratie zout, en hoe groot is de suikerconcentratie? 

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Afmaken friet-practicum
  • Haal met pincet frietjes uit de flesjes en leg ze op de tray - onthoud goed welk frietje uit welk flesje komt!
  • Check frietjes en schrijf je bevindingen op
  • Beantwoord vraag: welk nummer flesje hoort bij de zoutoplossing, glucoseoplossing en water? 

Slide 31 - Tekstslide

Huiswerk
  • Lees 1.5 goed door en maak opdracht 82 

Slide 32 - Tekstslide

Wat gaat er gebeuren? Leg je antwoord uit.

Slide 33 - Open vraag

Osmose

Slide 34 - Tekstslide

OW buiten cel lager - OW buiten cel hoger
water stroomt cel in - water stroomt cel uit

Slide 35 - Tekstslide

           Turgor -  plasmolyse

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

lagere osmotische waarde (OW) = hypotoon
gelijke OW = isotoon
hogere OW = hypertoon

Slide 39 - Tekstslide

hypertoon - isotoon - hypotoon

Slide 40 - Tekstslide

Diffusie en osmose
  • Diffusie: verplaatsing van een stof van een plaats met en hoge concentratie naar een plaats met een lage concentratie
  • Osmose: waterverplaatsing door een selectief-permeabel membraan van een lage naar hoge osmotische waarde
  • Osmotische waarde: aantal opgeloste deeltjes in het water

Slide 41 - Tekstslide

Opdracht
Lees basisstof 5 en benoem welke letter voor welke soort transport staat.

Slide 42 - Tekstslide

A. Passief transport
B. Actief transport
C. Diffusie
D. Membraaneiwit (links aquaporine, rechts porie-eiwit)

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Endocytose

Slide 45 - Tekstslide

Fagocytose

Slide 46 - Tekstslide