1.2 vocabulary & grammar

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k, t
• Leerjaar 2

	Vak: Engels Hoofdstuk: 1.2 vocabulary & grammar
1.	Lesopening
2.	Lesdoel + leergebiedoverstijgende doelen
3.	Arrangementen
4.	Instructie
5.	Begeleid inoefenen
6.	Zelfstandig werken
7.	Evaluatie

1. Les opening

Pak je boek van Engels op tafel op bladzijde 20

Huiswerk controle:

Get Started: exercise 13 & 14 

Find Out: exercise 15 & 16 

2. Lesdoel & leergebiedoverstijgende doelen

Aan het eind van deze les:

- kun je de woorden van 1.2 van Engels naar Nederlands

- kun je de woorden van 1.2 van Nederlands naar Engels

- kun je de Wh-questions gebruiken

- weet je hoe je de present simple gebruikt

Leergebiedoverstijgende doelen: 

Zelfstandig leren

- Je laat doorzettingsvermogen zien bij werk dat je moeilijk vindt, niet leuk vindt of wanneer je afgeleid bent/raakt. 

- Je kijkt het gemaakte werk na, verbetert waar nodig en benoemt welke onderdelen je nog moeilijk vindt. 

3. Mini-check + arrangementen

Verdiept arrangement (8 gemiddeld of hoger): Gwen, Daan, Keano, Daniel & Logan

De rest doet mee met de mini-check op Lesson Up. 

Verdiept arrangement: 

- Looking ahead: exercise 1 & 2 on page 7 & 8

- Find out: exercise 2 to 5 on page 10 to 12

3. Mini-check + arrangementen

Er is vandaag geen mini-check. 

3. Mini-check + arrangementen

Iedereen doet vandaag mee met de mini-check.

He .......... dancing

1. am
2. are
3. is
4. be

Sue ___ ___ her homework at the moment.

1. am not doing
2. aren't doing
3. isn't doing

___ you ___ eating some fries?

1. am ... eating?
2. are ... eating?
3. is ... eating?

Who makes what?

Had je alle vragen van de mini-check goed? Dan mag je zelfstandig aan het werk. 

De rest doet mee met de instructie. 

You make:

Get Started: exercise 13 & 14 on page 18

Find Out: exercise 15 & 16 on page 19 and 20

4. Instruction

Iedereen doet mee.

WH-QUESTIONS

WH-questions

• Who
  
• What
  
• Where
  
• When
  
• Why
  
• How
  
• Which
  

WH-questions

Fill in the right WH-question word:

____ is the nearest supermarket?

1. Whose
2. When
3. Where
4. Who

Choose the sentence with the correct WH-question

1. Which would you like for lunch?
2. What would you like for lunch?

Choose the correct wh-question.
...... colour are your eyes ?

1. Where
2. When
3. What
4. Who

Choose the correct wh-question.
.... do you visit your family ?
On Sundays.

1. Who
2. Which
3. Where
4. When

present simple

Wanneer gebruik je de present simple?

We gebruiken de present simple als we het hebben over:

- feiten,-->This book has a red color. (feit) 

- gewoonten,       -->Bart always bites his nails. (gewoonten) 

-dingendie we met regelmaat doen.
-->These kids often play with each other. (regelmatigheid) 

Vaak staan er in een zin signaalwoorden. Dat zijn woorden die het signaal afgeven dat de zin in de present simple, oftewel in de tegenwoordige tijd staat, bijvoorbeeld: always, never, frequently, often, sometimes, seldom, on Saturdays, in the weekend, during the week.

present simple

Zoals je hier ziet, voegen we een -s toe als je een werkwoord gebruikt in de 3e persoon enkelvoud: He swims, My sister plays hockey, My brother loves his son. Je kunt dit onthouden met de shit-regel. In het woord shit zit namelijk She, He en IT, alles binnen de 3e persoon enkelvoud:

- she --> she swims fast.

- he --> he swims fast.

- it --> it swims fast.

5. Guided practise

Vind je het nog lastig? Geef aan waar je moeite mee hebt, dan gaan we dit samen maken.

De rest gaat zelfstandig aan het werk. 

 

6. Work independently

You make:

Vocabulary: exercise 17 & 18 on page 20 and 21

Grammar: exercise 19, 20 and 21 on page 22 and 23

Are you ready?

Give your workbook to your teacher. 

You are going to learn the vocabulary of 1.2 on Quizlet or you are going to make a word searcher. 

 

7. Evaluation

Hoe ging de les?

Heb je nog vragen of vind je nog iets lastig? 

Lesdoelen: 

- kun je de woorden van 1.2 van Engels naar Nederlands

- kun je de woorden van 1.2 van Nederlands naar Engels

- kun je de Wh-questions gebruiken

- weet je hoe je de present simple gebruikt

8. Homework and tests/exams

Homework: 

Wednesday 21 September 

Vocabulary: exercise 17 & 18

Grammar: exercise 19, 20 and 21  

Test/exam: 

Tuesday 27 September

SO Vocabulary 1.1 & 1.2 and phrases