HV1 Grammatica 5 Grammatica in talen en Grammatica 6 zelfstandig naamwoord en lidwoord
Welkom HV1a
Grammatica 5 en 6
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1
In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Welkom HV1a
Grammatica 5 en 6
Slide 1 - Tekstslide
Programma
15 minuten lezen
Leerwerkcheck
Grammatica 5: grammatica in talen en Grammatica 6
Afsluiting en vooruitblik
Slide 2 - Tekstslide
15 minuten lezen
Slide 3 - Tekstslide
Leerwerkcheck
16 Taal en communicatie -> pagina 66 tot en met 69
opdracht 1 tot en met 10
Check je werk!
Slide 4 - Tekstslide
Grammatica in talen
Je leert wat grammatica is en hoe talen qua grammatica kunnen verschillen.
Slide 5 - Tekstslide
Regels
De regels van een taal noem je grammatica
Officiële (= vastgelegde regels) vs. onofficiële grammatica
Slide 6 - Tekstslide
Wanneer kinderen leren spreken, gebruiken ze nog geen volledige zinnen. Bijvoorbeeld: Ik snoepje (Ik wil een snoepje). Ander voorbeeld: Mama auto rijden (Mama gaat auto rijden). Wat valt je op (aan de volgorde van de woorden)?
Slide 7 - Woordweb
Noem een voorbeeld van een grammaticaregel in een vreemde taal (Frans, Duits, Engels, etc.) die verschilt van de Nederlandse grammaticaregels.
Slide 8 - Woordweb
Waarom zou kennis van de Nederlandse grammatica belangrijk zijn als je een andere taal wilt leren?
Slide 9 - Woordweb
In spreektaal 'mag' meer dan in schrijftaal. Bedenk een voorbeeld van dingen die je in spreektaal wel zou kunnen zeggen, maar in schrijftaal niet.
Slide 10 - Woordweb
Taal- en redekundig ontleden
Taalkundig ontleden = kijken naar het soort woord
Redekundig ontleden = kijken naar de functie van woorden
Slide 11 - Tekstslide
Welke onderdelen horen bij taalkundig en welke bij redekundig ontleden?
taalkundig ontleden
redekundig ontleden
persoonsvorm en deel van het gezegde
zelfstandig naamwoord
lidwoord
bijwoordelijke bepaling
bijvoeglijk naamwoord
onderwerp
werkwoord
gezegde, samen met de persoonsvorm
voorzetsel
Slide 12 - Sleepvraag
Welke begrippen van grammatica heb je dit schooljaar al geleerd?
Slide 13 - Open vraag
Wat is grammatica?
A
officieel en onofficieel
B
het verschil tussen schrijf- en spreektaal
C
de regels van een taal
D
taal- en redekundig ontleden
Slide 14 - Quizvraag
Wat is taalkundig ontleden?
A
Je kijkt naar de soort woorden
B
Je kijkt naar de functie van woorden
Slide 15 - Quizvraag
Waar of niet waar? Een zelfstandig naamwoord en een lidwoord zijn voorbeelden van woordsoorten.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 16 - Quizvraag
Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
Zelfstandige naamwoorden geven informatie over de 'zelfstandigheid' van een woord.
B
Zelfstandige naamwoorden zijn werkwoorden 'verzelfstandigt'.
C
Zelfstandige naamwoorden geven een 'naam' aan 'zelfstandige' dingen.
Slide 17 - Quizvraag
Dit zijn zelfstandige naamwoorden
Namen van bedrijven
Woorden voor concrete zaken
Woorden voor abstracte zaken
Woorden met een hoofdletter
Namen van mensen
Namen van dieren
Namen van dingen
Woorden die iets zeggen over een ander woord
Woorden die iets toevoegen
Woorden die je kunt weglaten in een zin
Slide 18 - Sleepvraag
Wat zijn zelfstandig naamwoorden?
A
de, het, een
B
rood, groen, geel
C
fiets, koe, paard
D
vroeger, later, nu
Slide 19 - Quizvraag
Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 20 - Quizvraag
Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
roepen
B
kleding
C
schaal
D
kerstkaart
Slide 21 - Quizvraag
In welke zin staan GEEN zelfstandige naamwoorden?
A
De vliegen vliegen achter vliegen aan.
B
De reiziger zal met de trein gaan reizen.
C
In de mediatheek staan veel computers.
D
Misschien moeten wij verhuizen.
Slide 22 - Quizvraag
Wat zijn lidwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 23 - Quizvraag
Hoe veel lidwoorden zijn er?
A
2
B
3
C
5
D
4
Slide 24 - Quizvraag
Hier kun je lidwoorden WEL aan herkennen
Hier kun je lidwoorden NIET aan herkennen
een lidwoord bestaat uit twee delen: een lid en een woord
tussen een lidwoord en een zelfstandig naamwoord kunnen andere woorden staan die je kunt weglaten
een lidwoord verandert in de verleden tijd
een lidwoord staat voor een zelfstandig naamwoord
Slide 25 - Sleepvraag
Welk lidwoord is een onbepaald lidwoord?
A
een
B
de
C
het
Slide 26 - Quizvraag
Welk lidwoorden zijn bepaalde lidwoorden?
A
een, de
B
het, een
C
de, het
Slide 27 - Quizvraag
Het is mij veel te koud!
Wat is het in deze zin?
A
lidwoord
B
geen lidwoord
Slide 28 - Quizvraag
De fiets van Jip is heel mooi.
Wat is de in deze zin?
A
lidwoord
B
geen lidwoord
Slide 29 - Quizvraag
Heb jij al een nieuwe jas gekocht?
Wat is een in deze zin?
A
lidwoord
B
geen lidwoord
Slide 30 - Quizvraag
Geef mij maar een paar snoepjes.
Wat is een in deze zin?
A
lidwoord
B
geen lidwoord
Slide 31 - Quizvraag
Waar heb je nog moeite mee?
zelfstandige naamwoorden
lidwoorden
allebei
geen moeite
Slide 32 - Poll
Zelf je huiswerk kiezen
Ik heb moeite met:
zelfstandige naamwoorden: maken opdr. 1 en 3 op p. 27
lidwoorden: maken opdr. 2 en 4 op p. 27
allebei: maken opdr. 1 en 2 op p. 27
geen moeite: maken opdr. 3 en 4 op p. 27
Slide 33 - Tekstslide
Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: maandag 25 maart
Huiswerk: leren p. 22, 24, 26 en 28 + maken gekozen huiswerkopdrachten