woensdag 26 mei

Woensdag 26 mei 2021
09.00 - 09.15 uur Inloop
13.00 - 14.00 uur Rekenen
09.15 - 10.15 uur Sport
14.00 - 14.30 uur Luisteren
10.15 - 10.30 uur Pauze
14.30 - 15.00 uur Woordenschat
Woorden thema 9 Technologie

10.30 - 11.30 uur Burgerschap
'Het internet'
11.30 - 12.30 uur informatica (computerkunde): PowerPoint
12.30 - 13.00 uur Pauze
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Woensdag 26 mei 2021
09.00 - 09.15 uur Inloop
13.00 - 14.00 uur Rekenen
09.15 - 10.15 uur Sport
14.00 - 14.30 uur Luisteren
10.15 - 10.30 uur Pauze
14.30 - 15.00 uur Woordenschat
Woorden thema 9 Technologie

10.30 - 11.30 uur Burgerschap
'Het internet'
11.30 - 12.30 uur informatica (computerkunde): PowerPoint
12.30 - 13.00 uur Pauze

Slide 1 - Tekstslide

Burgerschap

We leren meer over het internet.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Tekstslide

"De eerste versie van internet ontstond al in de 19e eeuw."

Slide 5 - Tekstslide

"Tussen 1990 en 2000 kregen gewone huizen toegang tot internet."

Slide 6 - Tekstslide

"Nederland werd als derde land ter wereld aangesloten op het internet."

Slide 7 - Tekstslide

"Er zijn meer mensen op de wereld dan apparaten met internet."

Slide 8 - Tekstslide

"Websites zagen er in de 20e eeuw hetzelfde uit als nu."

Slide 9 - Tekstslide

Noem minimaal drie onderdelen van het internet.

Slide 10 - Open vraag

Waarvoor werd de eerste versie van internet gebruikt?

Slide 11 - Open vraag

Welke uitvinding deed Apple in 2007?

Slide 12 - Open vraag

Waarom is Tim Berners-Lee niet tevreden met zijn uitvinding?

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Welke leeftijdsgroep gebruikt laptops, telefoons en tablets het minst?
A
10-11 jaar
B
12-13 jaar
C
16-17 jaar
D
18-19 jaar

Slide 15 - Quizvraag

Welke leeftijdsgroep gebruikt laptops, telefoons en tablets het meest?
A
10-11 jaar
B
12-13 jaar
C
16-17 jaar
D
18-19 jaar

Slide 16 - Quizvraag

In de grafiek zie je steeds het echte schermgebruik (de groene staafjes) en het gewenste schermgebruik (de oranje staafjes). Bij welke leeftijdsgroep is het verschil tussen het echte schermgebruik en het gewenste schermgebruik het grootst?
A
10-11 jaar
B
12-13 jaar
C
16-17 jaar
D
18-19 jaar

Slide 17 - Quizvraag

Informatica
[computerkunde]

We leren een paar belangrijke dingen over PowerPoint.

We kunnen zelf een presentatie maken.

Slide 18 - Tekstslide

Pauze
    Pauze 
timer
30:00

Slide 19 - Tekstslide

Rekenen
Je werkt in je werkboek.
In het werkboek staat soms een opdracht of een uitlegfilm die je moet maken/bekijken op je laptop.


Slide 20 - Tekstslide

Jeugdjournaal
We kijken het Jeugdjournaal. Luister naar meneer Joost voor de uitleg.

Slide 21 - Tekstslide

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Technologie.

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 22 - Tekstslide

het bewustzijn
(zelfstandig naamwoord)
  • de toestand dat je wakker bent en kunt denken, 
  • je merkt wat er gebeurt / je 'voelt' wat er gebeurt/ je 'ziet' wat er gebeurt
  • mensen hebben een bewustzijn
  • bewusteloos (flauw gevallen)= als je je bewustzijn kwijtraakt / kwijt bent
  •               
  • zin: Na het ongeluk was zij haar bewustzijn kwijt, zij was bewusteloos.
  • zin: Als je goed hebt geslapen is het bewustzijn heel scherp.

Slide 23 - Tekstslide

bestaan
(werkwoord)
  • 1. leven,   er zijn 
  • het leven leiden
  • mensen en dieren bestaan
  • het bestaan = het leven dat je leidt / het leven dat je leeft                                                                                   
  • 2. mogelijk zijn
  • werkwoord: ik besta (jij/het bestaat), ik bestond, ik heb bestaan                                                                         
  • zin: Het bestaan van de mensheid is niet zo goed voor de aarde.
  • zin: Er bestaat geen vertaling voor het woord 'gezelligheid'. (het is er niet)
  • zin: Het bestaat niet dat je Nederlands leert als je geen woorden leert.

Slide 24 - Tekstslide

bewust
  • zelf weten dat je iets op een bepaalde manier doet
  • zelf weten waarom je een bepaalde keuze maakt 
  • werkwoord: zich bewust zijn van / ervan bewust zijn                                                      ik ben mij bewust van ......, ik was mij bewust van.....,                                                  ik ben mij bewust geweest van.......
  • zin: Hij is zich bewust van zijn knappe uiterlijk.
  •  zin: De jongen is ervan bewust dat hij lang en veel moet studeren,                     omdat Nederlands moeilijk is.

Slide 25 - Tekstslide

de fantasie
(zelfstandig naamwoord)
  • dingen kunnen fantaseren/verzinnen/bedenken die niet echt zijn 
  • fantasierijk/fantasievol/ een levendige fantasie = veel fantasie hebben
  • synoniem: het verzinsel/ de verbeelding
  • meervoud: de fantasieën
  • werkwoord: fantaseren; ik fantaseer, ik fantaseerde, ik heb gefantaseerd
  • kan leuk zijn/ kan niet leuk zijn
  • zin: Het meisje schrijft een verhaal met veel fantasie.
  • zin: De kunstenaar gebruikte in zijn schilderij zijn levendige fantasie.

Slide 26 - Tekstslide

de realiteit
(zelfstandig naamwoord)
  • de toestand zoals dingen echt / in werkelijkheid zijn
  • realistisch zijn= iemand bekijkt de dingen zoals ze echt zijn
  • het realisme= laten zien zoals de dingen (in het) echt zijn
  • synoniem: de werkelijkheid
  • tegenstelling: de fantasie
  • zin: Het is niet realistisch te denken dat je miljonair wordt.
  • zin: De realiteit is dat het steeds warmer wordt op aarde.

Slide 27 - Tekstslide

het bewustzijn
betekent...................
(er zijn meer antwoorden goed)

A
Dat je kunt praten.
B
Dat je kunt denken.
C
Dat je wakker bent.
D
Dat je kunt slapen.

Slide 28 - Quizvraag

Als je kunt 'merken', kunt 'voelen',
kunt 'zien' wat er gebeurt
dan noem je dat ..........
A
het geloof
B
het bewustzijn
C
de intelligentie
D
de religie

Slide 29 - Quizvraag

bewusteloos
betekent ................
A
Dat je je van niets meer bewust bent.
B
Dat je je van alles bewust bent.
C
Dat je niet kunt praten en denken.
D
Dat je kunt praten en denken.

Slide 30 - Quizvraag

Welke betekenissen van
bestaan
zijn goed?
A
leven
B
er zijn
C
dromen
D
mogelijk zijn

Slide 31 - Quizvraag

Het bestaat niet dat je alle woorden weet.

Welke betekenis van 'bestaan' wordt hier bedoeld?
A
leven
B
er zijn
C
dromen
D
mogelijk zijn

Slide 32 - Quizvraag

bewust
heeft te maken met ...........

A
zelf iets eten
B
van jezelf iets weten
C
zelf studeren
D
zelf slapen

Slide 33 - Quizvraag

Als ik ervan bewust ben dat ik veel moet studeren om mijn doel te bereiken dan.......
A
werk ik niet zo hard.
B
ga ik veel slapen.
C
weet ik dat dit hard werken is.
D
ga ik vaak praten met mijn buurman.

Slide 34 - Quizvraag

Welk werkwoord hoort bij
de fantasie
(er zijn meer antwoorden goed)
A
fantaseren
B
verzinnen
C
verruilen
D
bedenken

Slide 35 - Quizvraag

Als ik een levendige fantasie heb dan......
A
dan bedenk ik niet veel leuke dingen.
B
kan ik veel leuke dingen bedenken.
C
dan verzin ik veel leuke dingen.
D
fantaseer ik over leuke dingen.

Slide 36 - Quizvraag

De schilder heeft een ............schilderij gemaakt, want ik zag veel leuke dingen.

Vul het woord in. Kies uit: vreemd, fantasievol, kleurrijk

Slide 37 - Open vraag

Met 'de realiteit' wordt bedoeld.....
A
het verzinsel
B
het bewustzijn
C
de fantasie
D
de werkelijkheid

Slide 38 - Quizvraag


Slide 39 - Open vraag

De realiteit is dat niet alle leerlingen slagen voor hun examen.

In plaats van 'de realiteit' kun je ook schrijven........
A
In het echt
B
In de fantasie
C
in het bewustzijn
D
In werkelijkheid

Slide 40 - Quizvraag

Een klein kind is zich niet zo bewust van ............
want het heeft veel fantasie.

(er zijn twee goede antwoorden)
A
de realiteit
B
het bewustzijn
C
de fantasie
D
de werkelijkheid

Slide 41 - Quizvraag

Zinnen maken!
- Schrijf drie zinnen: minimaal met vijf woorden.
- Let op hoofdletters, punten, komma's
- Gebruik de woorden: fantasie, de realiteit, het bewustzijn, bewust, bestaan

Slide 42 - Open vraag