V1 Leesvaardigheid 2, 3 en 4 Alle tekstdoelen

Welkom V1(a)T



Leesvaardigheid
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom V1(a)T



Leesvaardigheid

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. Dagopening
  2. 10 minuten lezen
  3. Herhalen tekstdoelen
  4. Opdracht maken
  5. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Welke vijf tekstdoelen heb je geleerd?

Slide 4 - Woordweb

Noem een voorbeeld van een amuserende tekst.

Slide 5 - Woordweb

Noem een voorbeeld van een activerende tekst.

Slide 6 - Woordweb

Waar of niet waar?
Een activerende tekst lijkt op een overtuigende tekst, maar het gaat een stapje verder: de schrijver wil niet alleen dat je het met hem/haar eens bent, hij/zij wil ook dat je iets (niet) gaat DOEN.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

In welke tekstsoort staan voornamelijk feiten?
A
overtuigende tekst
B
beschouwende tekst
C
activerende tekst
D
informerende tekst

Slide 8 - Quizvraag

amuserende tekst
overtuigende tekst
activerende tekst

Slide 9 - Sleepvraag

Wat is het doel?
Snelle recepten: in 15 minuten op tafel!
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het doel?
Mag ik je pasfoto? Ik spaar natuurrampen.
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het doel?
Dit is waarom sociale media een slechte invloed op jongeren heeft.
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
beschouwen

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het doel?
112, daar red je levens mee.
A
informeren
B
activeren
C
beschouwen
D
amuseren

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het doel?
Vier uur Cup-a-Soup. Dat zouden meer mensen moeten doen.
A
informeren
B
activeren
C
beschouwen
D
amuseren

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het doel?
Hier ligt Poot, hij is dood.
A
informeren
B
activeren
C
beschouwen
D
amuseren

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het doel?
Duits vliegtuig bombardeert per ongeluk Nederlands schip.
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het doel?
Nexit, goed idee of niet?
A
informeren
B
activeren
C
beschouwen
D
overtuigen

Slide 17 - Quizvraag

Opdrachten
We lezen eerst samen de tekst op blz 20. Daarna maak je opdracht 5 en 6 in je schrift. Je mag zachtjes overleggen met je buur. Als je eerder klaar bent, ga je nog even lezen in je leesboek.

Slide 18 - Tekstslide

Tekstdoelen

Een politierapport heeft als tekstdoel:
A
Informeren
B
Amuseren
C
Activeren
D
Beschouwen

Slide 19 - Quizvraag


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Activeren
D
Overhalen

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 21 - Quizvraag

Tekstdoel?
A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 22 - Quizvraag


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Amuseren
D
Activeren

Slide 23 - Quizvraag

Tekstdoelen

Een nieuwsbericht heeft als tekstdoel:
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel?
Wat is het tekstdoel?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overhalen
D
Uitleg geven

Slide 25 - Quizvraag


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
D
Amuseren

Slide 26 - Quizvraag

Sleep de tekstdoelen naar de juiste afbeeldingen.
Informeren
Activeren
Overtuigen
Amuseren
Beschouwen

Slide 27 - Sleepvraag

Welk beroep heet de schrijver van deze column denk je? (vraag 5a)

Slide 28 - Woordweb

Waarom zegt ze in de eerste alinea dat ze zich niet uit het veld liet slaan? (vraag 5b)

Slide 29 - Woordweb

Welke twee schattingen moet je maken om te berekenen hoeveel rundvlees er per dag wordt gegeten in Nederland? (vraag 5c)

Slide 30 - Woordweb

Waarom moet je onderscheid maken tussen koeien en kalveren als je het aantal geslachte dieren wil berekenen? (vraag 5d)

Slide 31 - Woordweb

Waarom geeft de schrijver de tip om een 11-jarige af en toe om een rekenvraag te vragen? (vraag 5e)

Slide 32 - Woordweb

Geef argumenten waarom je deze tekst kunt zien als een informerende tekst. (vraag 6a)

Slide 33 - Woordweb

Geef argumenten waarom je deze tekst kunt zien als een amuserende tekst. (vraag 6b)

Slide 34 - Woordweb

Kun je de tekst ook zien als een overtuigende of activerende tekst? Leg je antwoord uit. (vraag 6c)

Slide 35 - Woordweb

Opdracht maken
  • Maak opdracht 3 op pagina 19 van je boek. 
  • Je krijgt voor het maken van deze opdracht 10 minuten de tijd, daarna bespreken we de antwoorden. 
  • Je mag zachtjes overleggen met je buur. 
  • Klaar? Ga nog even in je leesboek lezen.
timer
10:00

Slide 36 - Tekstslide

Opdracht 3 nakijken
a Overeenkomstig in beide teksten is dat ze over Madurodam gaan. In beide teksten wordt genoemd dat het om een miniatuurversie van Nederlandse kenmerken gaat. Verschillend is dat de eerste tekst activerend is en de tweede tekst amuserend. De eerste tekst wil je ertoe bewegen om een NS dagkaart met toegangskaart voor Madurodam te kopen. De tweede tekst is in rijm opgesteld en bevat een grapje.
b Bijvoorbeeld: De schrijver van de eerste tekst heeft wat mij betreft zijn tekstdoel bereikt, omdat het tekstdoel was om mij te overtuigen om naar Madurodam te gaan (met een NS dagkaart) en door deze tekst zou ik dat nu graag doen.
Of bijvoorbeeld: De schrijver van de tweede tekst heeft wat mij betreft zijn tekstdoel bereikt, omdat het tekstdoel was om de lezer te amuseren en ik moest lachen om het grapje over Madurodam.

Slide 37 - Tekstslide

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: dinsdag 10 oktober
  • Huiswerk: leren p. 10, 14 en 18
  • Meenemen: leesboek, boek, pen, schrift en LAPTOP
  • Programma: grammatica

Slide 38 - Tekstslide