§9 en 10 Dominante en recessieve allelen en Erfelijkheidsonderzoek
Erfelijkheid en evolutie
§9 Dominante en recessieve allelen
§10 Erfelijkheidsonderzoek
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2
In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
Erfelijkheid en evolutie
§9 Dominante en recessieve allelen
§10 Erfelijkheidsonderzoek
Slide 1 - Tekstslide
Doel
Je kunt:
• omschrijven wat homozygoot, heterozygoot, dominant en recessief betekent.
• voorbeelden kunnen geven waarin het verstandig is een genetisch advies in te winnen. Ook moet je methoden van prenataal onderzoek kunnen beschrijven.
Slide 2 - Tekstslide
wat is transgeen?
A
klassieke biotechnologie
B
er is geen trans aanwezig
C
een genetisch gemodificeerd dier
D
genetische modificatie
Slide 3 - Quizvraag
Supersoja zitten o.a. in vleesvervangende producten. GGO sojabonen bevatten genen van andere soorten waardoor ze meer eiwitten bevatten dan gewone sojabonen. Anderen zijn veranderd waardoor de planten ongevoelig zijn geworden voor glyfosaat, een onkruidbestrijdingsmiddel. Glyfosaat wordt door planten opgenomen. Het onkruid gaat daardoor dood, maar de transgene sojaplanten niet. Gebleken is dat in het milieu achtergebleven niet-opgenomen glyfosaat sneller wordt afgebroken dan andere onkruidbestrijdingsmiddelen.
A
Hier is sprake van klassieke biotechnologie
B
Hier is sprake van moderne biotechnologie
C
De biotechnologie speelt bij het ontstaan van de supersoja geen rol
D
Supersoja bestaat helemaal niet
Slide 4 - Quizvraag
Dominante en recessieve allelen
Vaak komt maar één van beide allelen tot uiting in het fenotype, ook al zijn beide allelen aanwezig. Het allel dat wel tot uiting komt, is het dominante allel.
Het allel dat niet tot uiting komt, is het recessieve allel. Dit allel kan alleen tot uiting komen als dit allel twee keer aanwezig is.
Tip: meestal is de donkere vorm van een eigenschap dominant.
Bij een monohybride kruising wordt één eigenschap bekeken.
Slide 5 - Tekstslide
schrijfwijze
Om de informatie weer te geven, is alles uitschrijven veel te ingewikkeld.
Er wordt gebruik gemaakt van letters. Ieder allel van eenzelfde eigenschap wordt met dezelfde letter weergegeven.
De dominante vorm wordt met een hoofdletter weergegeven, de bijpassende recessieve vorm wordt met een kleine letter weergegeven.
Alle letters mogen gekozen worden, behalve I, X en Y.
Slide 6 - Tekstslide
Stamboom maken
Er zijn vaste symbolen voor het aangeven van man en vrouw.
Een man wordt met een vierkantje aangegeven, een vrouw met een rondje.
Ook hun kinderen worden op een standaard manier aangegeven.
Erbij komt een legenda die aangeeft hoe de eigenschappen weergegeven zijn.
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Mutaties
Het erfelijke materiaal ligt goed beschermd in de celkern, maar kan wel veranderd worden.
Zo'n verandering van het erfelijke materiaal heet een mutatie. Hierbij is de code veranderd. Mutaties kunnen in elke cel optreden. Deze hebben geen effect als:
maar één cel muteert
het gemuteerde gen niet gebruikt wordt
Slide 9 - Tekstslide
Mutatie
Zelfs als het gemuteerde gen wel gebruikt wordt, is het effect klein als deze mutatie maar in één cel optreedt.
De mutatie kan wel effect hebben als deze in een geslachtscel gebeurt die betrokken is bij de bevruchting. Als de mutatie dominant is, komt deze altijd tot uiting. De mutatie zit namelijk in iedere lichaamscel van het individu.
Zo'n individu heet een mutant, bijv een albino.
Slide 10 - Tekstslide
Samengevat
Dominant allel: A
recessief allel: a
Homozygoot dominant: AA
Homozygoot recessief: aa
Heterozygoot: Aa
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Een heterozygote man wordt gekruist met heterozygote vrouw.
Welke genotypen hebben de nakomelingen (kies de letter a) Maak een schema.
Slide 13 - Tekstslide
Een heterozygote man wordt gekruist met heterozygote vrouw. Wat is het percentages van de heterozygote nakomelingen?
A
25%
B
0%
C
50%
D
100%
Slide 14 - Quizvraag
Een man met genotype Aa wordt gekruist met vrouw met genotype aa. Welke nakomelingen met welk %
A
AA en aa beide 50%
B
aa 100%
C
Aa en aa beide 50%
D
Aa 100%
Slide 15 - Quizvraag
Erfelijkheidsonderzoek
Erfelijkheidsonderzoek gebeurt om te kijken of iemand het allel bezit voor een erfelijke ziekte.
Bezit je dit allel, maar ben je niet ziek, dan ben je drager van dit allel. Je kunt het dan doorgeven aan je kinderen.
Eén van de ziekten waar men naar kijkt, is aanleg voor een erfelijke vorm van borstkanker.
Als een vrouw het allel bezit, moet zij nadenken of zij preventief haar borst wil laten amputeren.
Slide 16 - Tekstslide
Wanneer doe je onderzoek?
Het wordt belangrijker om te weten van welke ernstige ziekten je drager bent, op een moment dat je met een partner kinderen wilt krijgen.
Vóór je zwanger bent, kun je genetisch advies inwinnen.
Mocht duidelijk zijn dat je een verhoogde kans hebt op een kind met een genetische afwijking, dan wordt tijdens de zwangerschap al gekeken of het kind de ziekte krijgt.
Hiervoor moet prenataal onderzoek gedaan worden (vóór geboorte).
Slide 17 - Tekstslide
Prenatale onderzoeken
echoscopie: door geluidsgloven wordt gekeken naar lichamelijke gebreken;
vlokkentest: door een beetje placentaweefsel weg te halen, kan chromosoomonderzoek gedaan worden en afwijkingen opgespoord worden.
vruchtwaterpunctie: met een naald wordt vruchtwater opgezogen. Hierin zitten cellen van het kind.
Slide 18 - Tekstslide
Vlokkentest: cellen uit de placenta gezogen. hierin zitten ook cellen van de foetus.
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Video
Slide 21 - Video
gevolgen onderzoek
Onderzoek kan uitwijzen dat er geen afwijkingen zijn bij het kind.
Op een moment dat er wel afwijkingen zijn, kan besloten worden tot een abortus.