1. Verander de zin van tijd. Het
werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Bijvoorbeeld: Ik fiets naar school. Ik fietste naar school.
2. Maak de zin vragend. Het werkwoord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.
Bijvoorbeeld: Ik fiets naar school. Fietste ik naar school?