persoonsvorm tegenwoordige tijd en verleden tijd

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Programma 
1. Lesdoel 
2. Voorkennis activeren            inloggen LessonUp
3. Uitleg 
4. Opdrachten in LessonUp
5. Opdrachten op papier
6. Nakijen
7. Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het eind van deze les herken ik het verschil tussen de persoonsvorm tegenwoordige tijd en persoonsvorm verleden tijd. 

Slide 3 - Tekstslide

Voorkennis activeren
- Inloggen in LessonUp --> volume blijft laag
- Wat weet je al over de persoonsvorm? 

Slide 4 - Tekstslide

Wat weet je al
over de persoonsvorm?

Slide 5 - Woordweb

Hoe vind je de pv? 
1. Verander de zin van tijd. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. 
Bijvoorbeeld: Ik fiets naar school. Ik fietstnaar school. 

2. Maak de zin vragend. Het werkwoord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm. 
Bijvoorbeeld: Ik fiets naar school. Fietste ik naar school?

Slide 6 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Stam van het werkwoord = het hele werkwoord -en 

Bijvoorbeeld: 
worden - en = word
houden - en = houd
fietsen - en = fiets 

Slide 7 - Tekstslide

Geen -t 
Voorbeeld: fiets (het hele werkwoord= fietsen)

In de persoonsvorm tegenwoordige tijd voeg je geen t aan de stam toe als het onderwerp:
- ik is: ik fiets 
- jij/je is én achter de persoonsvorm staat: fiets jij 

Slide 8 - Tekstslide

Wel een -t
Voorbeeld: fiets (het hele werkwoord= fietsen)

Voeg wél een t aan de stam toe als het onderwerp:
- jij/je is én vóór de persoonsvorm staat: jij fietst 
- een derde persoon is: hij/zij/u/het etc. fietst 

Slide 9 - Tekstslide

Lastig? Vervang het werkwoord door smurfen
Hij..... (worden)  --> hij word of hij wordt?

ik smurf
jij smurft
smurf jij
hij/zij/het/u smurft
wij/jullie/zij smurfen

Dus: Hij wordt


Slide 10 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd
- stam + te(n) of stam + de(n)                 zie tabel
- Als de stam al op een t of een d eindigt, schrijf je dubbel t of dubbel d. 

Bijvoorbeeld: redden
Stam: redd
Verleden tijd enkelvoud: redde
Verleden tijd meervoud: redden




Slide 11 - Tekstslide

Onregelmatige / zwakke ww
De verleden tijd van onregelmatige (sterke) werkwoorden schrijf je op een andere manier: zij veranderen van klank.

 
Bijvoorbeeld: lopen. 
Hij liep. 

Slide 12 - Tekstslide

Theorie toepassen
- Inloggen in LessonUp --> volume blijft laag

Slide 13 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
het gebeurt
B
het gebeurd

Slide 14 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
hij bediend
B
hij bedient
C
hij bediendt

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de juiste persoonsvorm verleden tijd?
Ik ______________ (bestellen)
A
bestelde
B
besteldde

Slide 16 - Quizvraag

Persoonsvorm verleden tijd
A
Gisteren begeleiden de mensen de vrouw naar huis.
B
Gisteren begeleidden de mensen de vrouw naar huis.

Slide 17 - Quizvraag

Opdrachten maken (+/- 8 min)
- Begrijp je de stof? Maak dan de verdiepingsopdrachten
- Vind je de stof nog lastig? Maak dan de basisopdrachten

- Je mag overleggen met je buur
- Je mag op het papier schrijven
- Vraag en/of snel klaar? Steek je hand op



Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Aan het eind van deze les herken ik het verschil tussen de persoonsvorm tegenwoordige tijd en persoonsvorm verleden tijd --> Lesdoel bereikt? Wat ging goed en wat kan beter? Algemene feedback op de les?

Slide 20 - Open vraag