BK H5 - Grammatica

Grammatica
Zinsontleding
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica
Zinsontleding

Slide 1 - Tekstslide

Omdat hij er gisteren niet was, moest hij vandaag het proefwerk inhalen.
Hoeveel pv's tel je?
A
1
B
2
C
3

Slide 2 - Quizvraag

Enkelvoudige en samengestelde zinnen 


Een zin met 1 pv = enkelvoudige zin 
Een zin met 2 of meer pv's = samengestelde zin 

Je vindt de pv's door de zin in een andere tijd te zetten. 

Slide 3 - Tekstslide

Als mensen in natuurparken rondrijden, doen ze vreemde dingen
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 4 - Quizvraag

Hoofd- en bijzinnen
In een hoofdzin staan ow en pv naast elkaar (volgorde maakt niet uit).

In een bijzin staan alle werkwoorden (ook de pv) aan het eind van de zin. Ow en pv staan dan niet naast elkaar OF er kan een woord tussen ow en pv geplaatst worden. 

Slide 5 - Tekstslide

Hoofd- en bijzinnen
  • Een enkelvoudige zin is altijd een hoofdzin!
  • Een samengestelde zin bestaat uit 2 zinnen: hoofdzin + hoofdzin of hoofdzin + bijzin. 

Er moet dus altijd minimaal één hoofdzin in een samengestelde zin staan! 

Slide 6 - Tekstslide

Ze gaan uit de auto omdat ze hun kinderen een onvergetelijk moment willen bezorgen.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin

Slide 7 - Quizvraag

Ze draaien hun raampjes naar beneden of ze geven de dieren etenswaren.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin

Slide 8 - Quizvraag

Hoofdzin + hoofdzin = nevenschikking
Hoofdzin + bijzin = onderschikking 


Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Huiswerk voor donderdag
Opdracht 3 en 4

Klaar? 
Ga aan de slag met opdracht 7, 9 en 10

Slide 11 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp

Slide 12 - Tekstslide

Zinsdelen
WG of NG
Lijdend voorwerp
Persoonsvorm
Naamwoordelijk deel
Onderwerp

Slide 13 - Sleepvraag

Even oefenen

De batterij van mijn iPad was bijna leeg

Door de staking ontstonden enorme vertragingen

De wedstrijd is tot het allerlaatste moment spannend gebleven

Slide 14 - Tekstslide

De 'rollen' in een zin 
Onderwerp = degene die iets doet 
Lijdend voorwerp = de-/hetgene met wie iets gedaan wordt 
Meewerkend voorwerp = werkt mee met het onderwerp en/of lijdend voorwerp 

Niet alle werkwoorden kunnen een meewerkend voorwerp bij zich hebben 

Slide 15 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp 
Aan / voor wie of wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? 

 Ik geef mijn tante een cadeautje 

Ik vertel mijn vriendin een geheim 


Slide 16 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp 
  • Als er 'aan' of 'voor' voor een meewerkend voorwerp staat, moet je dat weg kunnen halen 
  • Als er geen 'aan' of 'voor' voor het meewerkend voorwerp staat, moet je dat erbij kunnen zetten

Slide 17 - Tekstslide

'Hij leent zijn klasgenoot een pen'
Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 18 - Open vraag

'Heel Europa heeft de slachtoffers in Turkije geld gestuurd'
Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 19 - Open vraag

'De vrijwilliger is vanochtend een lintje overhandigd'
Wat is het meewerkend voorwerp?

Slide 20 - Open vraag