In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Grammatica
Zinsontleding
Slide 1 - Tekstslide
Omdat hij er gisteren niet was, moest hij vandaag het proefwerk inhalen. Hoeveel pv's tel je?
A
1
B
2
C
3
Slide 2 - Quizvraag
Enkelvoudige en samengestelde zinnen
Een zin met 1 pv = enkelvoudige zin
Een zin met 2 of meer pv's = samengestelde zin
Je vindt de pv's door de zin in een andere tijd te zetten.
Slide 3 - Tekstslide
Als mensen in natuurparken rondrijden, doen ze vreemde dingen
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin
Slide 4 - Quizvraag
Hoofd- en bijzinnen
In een hoofdzin staan ow en pv naast elkaar (volgorde maakt niet uit).
In een bijzin staan alle werkwoorden (ook de pv) aan het eind van de zin. Ow en pv staan dan niet naast elkaar OF er kan een woord tussen ow en pv geplaatst worden.
Slide 5 - Tekstslide
Hoofd- en bijzinnen
Een enkelvoudige zin is altijd een hoofdzin!
Een samengestelde zin bestaat uit 2 zinnen: hoofdzin + hoofdzin of hoofdzin + bijzin.
Er moet dus altijd minimaal één hoofdzin in een samengestelde zin staan!
Slide 6 - Tekstslide
Ze gaan uit de auto omdat ze hun kinderen een onvergetelijk moment willen bezorgen.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
Slide 7 - Quizvraag
Ze draaien hun raampjes naar beneden of ze geven de dieren etenswaren.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
Slide 8 - Quizvraag
Hoofdzin + hoofdzin = nevenschikking
Hoofdzin + bijzin = onderschikking
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Huiswerk voor donderdag
Opdracht 3 en 4
Klaar?
Ga aan de slag met opdracht 7, 9 en 10
Slide 11 - Tekstslide
Meewerkend voorwerp
Slide 12 - Tekstslide
Zinsdelen
WG of NG
Lijdend voorwerp
Persoonsvorm
Naamwoordelijk deel
Onderwerp
Slide 13 - Sleepvraag
Even oefenen
De batterij van mijn iPad was bijna leeg
Door de staking ontstonden enorme vertragingen
De wedstrijd is tot het allerlaatste moment spannend gebleven
Slide 14 - Tekstslide
De 'rollen' in een zin
Onderwerp = degene die iets doet
Lijdend voorwerp = de-/hetgene met wie iets gedaan wordt
Meewerkend voorwerp = werkt mee met het onderwerp en/of lijdend voorwerp
Niet alle werkwoorden kunnen een meewerkend voorwerp bij zich hebben
Slide 15 - Tekstslide
Meewerkend voorwerp
Aan / voor wie of wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Ik geef mijn tante een cadeautje
Ik vertel mijn vriendin een geheim
Slide 16 - Tekstslide
Meewerkend voorwerp
Als er 'aan' of 'voor' voor een meewerkend voorwerp staat, moet je dat weg kunnen halen
Als er geen 'aan' of 'voor' voor het meewerkend voorwerp staat, moet je dat erbij kunnen zetten
Slide 17 - Tekstslide
'Hij leent zijn klasgenoot een pen' Wat is het meewerkend voorwerp?
Slide 18 - Open vraag
'Heel Europa heeft de slachtoffers in Turkije geld gestuurd' Wat is het meewerkend voorwerp?
Slide 19 - Open vraag
'De vrijwilliger is vanochtend een lintje overhandigd' Wat is het meewerkend voorwerp?