2. Stoffen bestaan uit moleculen. Moleculen trekken elkaar aan en bewegen altijd.
a. Leg uit wat gebeurt er met de bewegingssnelheid van de moleculen als de temperatuur stijgt?
b. Leg uit aan welke eigenschap van een gas je ziet dat de afstand tussen de moleculen in de gasfase groten zijn dan in de vloeibare fase.
3 Je steekt een waxinelichtje aan
a. Welke faseovergang zie je direct naast het lontje?
b. Welke fase overgang zie je direct naast het lontje als het waxinelichtje dooft?
c. In welke fase brandt de waxine?
4 Water kookt bij 100 graden C en alcohol bij 78 graden C.
a. Leg uit bij welke stof de onderlingen aantrekkingskracht tussen de moleculen het grootst is?
b. Leg uit hoe je kunt weten dat de onderlinge aantrekkingskracht van suikermoleculen nog groter is?