Paragraaf 3.1

• Natuurkunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Paragraaf 3.1

Planning

Start nieuwe Periode.

Morgen bespreken we het PTA, probeer de cijfers er vandaag alvast in te zetten.

Nieuw PTA: H3 en H9

gaat over elekticiteit. 

Leerdoelen

Wat is elektriciteit.

Wat is elektrische stroom.

Rekenen met lading en stroomsterkte.

Elektriciteit

welke deeltjes verplaatsen zich wanneer je voorwerpen langs elkaar wrijft?

1. neutronen
2. protonen
3. elektronen
4. quarks

Opbouw atoom

Proton

• Kern
• Positief geladen
  
• Kan niet verplaatsen
  

Neutron

• Kern
  
• Niet geladen
  
• Kan niet verplaatsen
  

Elektron

• Negatief geladen
  
• Kan verplaatsen
  

Elektroscoop

Het PVC buisje is negatief
geladen, wat is de lading
van het glazen staafje?

1. positief
2. negatief
3. neutraal
4. dat kun je niet zeggen

Sam legt zijn beide handen op de bol
van de van der graaf generator. Leg uit
wat er gebeurd en welke lading de
haren van Sam krijgen.

Lading

Het ontladen van een voorwerp, als de bliksem bijvoorbeeld op je auto inslaat. Tegen een lantaarnpaal aanrijden (wel zachtjes aub).

Elektronenstroom

https://youtu.be/yWEQTbfgDYM

Lading en stroomsterkte

Lading: Symbool Q eenheid Coulomb (C)

Stroomsterkte: Symbool I en eenheid (A).

Stroomsterkte is de hoeveelheid lading die per seconde langsstroomt.

I = Q / t  (stroomsterkte = lading / tijd)

vergelijk het met het aantal snoepjes dat in 50 g past

hoeveel elektronen passeren er per seconde als je een stroom van 0,25A meet? bereken eerst de totale lading met Q = I x t

Bereken dit in je schrift.

hoeveel elektronen passeren er per seconde als je een stroom van 0,25A meet? bereken eerst de totale lading met Q = I x t

gegeven:                                formule:

I = 0,25A                                  Q = I x t

t = 1 s                                        Q = 0,25 x 1 = 0,25 C 

q = 1,6 x 10^-19C

                                         aantal elektronen = totale lading (Q) : lading 1 elektron (q)

gevraagd:                    aantal elektronen = 0,25 : 1,6 x 10 ^-19 = 1,5625 x 10^18 ele.

Q = ? C

aantal elektronen

Symbool voor de eenheid van lading

1. Q
2. U
3. C
4. A

Symbool voor de grootheid spanning

1. I
2. U
3. A
4. V

Symbool voor de grootheid weerstand

1. Ω
2. R
3. Q
4. I

Meetinstrument voor lading?

1. Amperemeter
2. Ohmmeter
3. Voltmeter
4. Elektroscoop

Stroomsterkte omrekenen 

5 A = ......... mA

1. 0,005
2. 0,05
3. 500
4. 5000

2 mA = ......... A

1. 0,002
2. 0,02
3. 2000
4. 200