Ontleden
1 / 33
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Lever de blaadjes over vijf minuten bij mij in!
Het WWG is:
Het WWG is:
A
de blaadjes
B
er is geen WWG
C
lever in
D
lever
Slide 5 - Quizvraag
Elke ouder probeert zijn kinderen goed op te voeden
Het WWG is 'voeden'
Het WWG is 'voeden'
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quizvraag
Alle werkwoorden in de zin noem je samen:
A
het onderwerp
B
het naamwoordelijk gezegde
C
het werkwoordelijk gezegde
D
het werkend voorwerp
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Joyce lijkt erg slim.
A
WWG
B
NWG
Slide 11 - Quizvraag
De panda heeft een zachte vacht.
A
WWG
B
NWG
Slide 12 - Quizvraag
Dat concert in het Sportpaleis blijkt erg goed te zijn.
A
WWG
B
NWG
Slide 13 - Quizvraag
De zon is aan het schijnen.
A
WWG
B
NWG
Slide 14 - Quizvraag
Slide 15 - Link
Slide 16 - Tekstslide
Het bekijken van de fragmenten duurde mij gisteren te lang.
Het OND is:
Het OND is:
A
mij
B
het bekijken
C
het bekijken van de fragmenten
D
gisteren
Slide 17 - Quizvraag
Beschermen Nederlanders hun huid altijd tegen de zon?
Het OND is:
Het OND is:
A
beschermen
B
hun huid
C
de zon
D
Nederlanders
Slide 18 - Quizvraag
Gooi je pen nooit door het lokaal!
Het OND is:
Het OND is:
A
je
B
er is geen onderwerp
C
pen
D
het lokaal
Slide 19 - Quizvraag
De buschauffeur wacht geduldig op de treinreizigers
Het OND is:
Het OND is:
A
wacht
B
de treinreizigers
C
de buschauffeur
D
de treinreizigers
Slide 20 - Quizvraag
Ben jij nog boos geweest op je ouders?
Het OND is 'je ouders'
Het OND is 'je ouders'
A
waar
B
niet waar
Slide 21 - Quizvraag
Slide 22 - Tekstslide
Voor het LV moet je de volgende vraag stellen:
A
WWG+OND?
B
Wie (of wat)+WWG?
C
Wat (of wie)+WWG+OND
D
iets anders
Slide 23 - Quizvraag
Over een week krijgen jullie het cijfer
Het LV is 'het cijfer'
Het LV is 'het cijfer'
A
waar
B
niet waar
Slide 24 - Quizvraag
De jongen geeft zijn moeder een bos bloemen voor haar verjaardag
het LV is:
het LV is:
A
een bos bloemen
B
zijn moeder
C
de jongen
D
haar verjaardag
Slide 25 - Quizvraag
De kinderen sturen brieven naar hun opa's en oma's
Het LV is:
Het LV is:
A
de kinderen
B
brieven
C
naar
D
hun opa's en oma's
Slide 26 - Quizvraag
Slide 27 - Tekstslide
Mijn moeder heeft mijn oma een nieuwe jas gegeven.
mijn oma =
mijn oma =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 28 - Quizvraag
Wat is in de volgende zin het meewerkend voorwerp?
De postbezorger overhandigde de klant de bestelling
De postbezorger overhandigde de klant de bestelling
A
De postbezorger
B
De klant
C
De bestelling
D
Er is geen meewerkend voorwerp
Slide 29 - Quizvraag
Slide 30 - Tekstslide
Gisteren heeft de directeur een lezing gehouden.
gisteren =
gisteren =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling
