Formuleren par 1 tm 9

Formuleringsfouten:
I. dubbelop ( tautologie, pleonasme, contaminatie, dubbele ontkenning, onjuiste herhaling)
II. fouten met verwijswoorden ( onjuiste verwijswoorden en slordig/vaag verwijzen)
III. incongruentie
IV. dat/als- constructie
V. foutieve samentrekking
VI. foutieve beknopte bijzin
VII. losstaand zinsgedeelte
VIII. onjuiste inversie
IX. geen symmetrie

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Formuleringsfouten:
I. dubbelop ( tautologie, pleonasme, contaminatie, dubbele ontkenning, onjuiste herhaling)
II. fouten met verwijswoorden ( onjuiste verwijswoorden en slordig/vaag verwijzen)
III. incongruentie
IV. dat/als- constructie
V. foutieve samentrekking
VI. foutieve beknopte bijzin
VII. losstaand zinsgedeelte
VIII. onjuiste inversie
IX. geen symmetrie

Slide 1 - Tekstslide

I Lastige voorbeelden van dubbelop zijn:
1. tautologie= als twee keer hetzelfde wordt gezegd met verschillende woorden (synoniemen)


 vb.                    Ik hou van boeken over de toekomst, zoals bijvoorbeeld ‘1984’van George Orwell. (fout)
Ik hou van boeken over de toekomst, zoals ‘1984’van George Orwell. 
(goed)
               Ik hou van boeken over de toekomst, bijvoorbeeld ‘1984’van George Orwell. 
(goed)

Slide 2 - Tekstslide

2. pleonasme= het overbodig noemen van een kenmerk/eigenschap dat een woord of woordgroep in zichzelf al bezit
Makkelijk te herkennen vb. zijn: groen gras, witte sneeuw, oude bejaarde, zwarte raaf

Lastige vb. zijn:  De aanwezige (bn)  bezoekers(zn) kregen allemaal een aandenken. (fout)
                                   De aanwezigen kregen allemaal een aandenken. (goed)
                                   De bezoekers kregen allemaal een aandenken. (goed)
                                    ! Als bezoeker ben je immers altijd aanwezig.

                                    Ik heb toestemming (zn) om dit gevaarlijke proefje te mogen(ww)doen. (fout)
                                    Ik heb toestemming om dit gevaarlijke proefje te doen. (goed)
                                    Ik mag dit gevaarlijke proefje doen.(goed)
                                    ! Als iets mag dan heb je immers toestemming.
    
                              

Slide 3 - Tekstslide

3. Contaminatie= als twee woorden of uitdrukkingen ten onrechte met elkaar worden gecombineerd
Makkelijk te herkennen vb. zijn: overnieuw ( opnieuw, over)> Groene Boekje: informeel mag wel , uitprinten (uitdraaien, printen) Groene Boekje/ Van Dale> mag nu wel, nachecken ( nakijken, checken).
Lastige vb. zijn: Als man zijnde moet je kaart kunnen lezen. (fout)
                                 Als man moet je kaart kunnen lezen. (goed)
                                 Man zijnde moet je kaart kunnen lezen. (goed)
De Eiffeltoren behoort tot een van de grootste bezienswaardigheden.(fout)
De Eiffeltoren behoort tot de grootste bezienswaardigheden. (goed)
De Eiffeltoren is een van de grootste bezienswaardigheden. (goed)
                                Die computer kost te duur. (fout)
                                Die computer kost te veel geld. (goed)  Die computer is te duur. (goed)
                              

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

4. dubbele ontkenning= bij werkwoorden die al een ontkenning in zich hebben, (voorkomen, verbieden, weerhouden, nalaten, etc.) wordt nog een ontkenning gebruikt 

Vb. Tijdens het examen Nederlands probeerden de leerlingen te voorkomen dat zij geen spelfouten maakten. (fout)


Slide 6 - Tekstslide

5. onjuiste herhaling= een voorzetsel wordt en onrechte tweemaal gebruikt
vb. De familie Delfgaauw was dolgelukkig, want op het winnen van de straatprijs in de postcodeloterij had ze absoluut niet op gerekend.

Slide 7 - Tekstslide

II. Fouten met verwijswoorden:
Hoe weet je of een woord mannelijk of vrouwelijk is?
1. Het-woorden zijn onzijdig
Namen van landen, provincies, steden en clubs en ook verkleinwoorden zijn onzijdig. Het zijn het-woorden, waarnaar je verwijst met het en zijn.
2. De-woorden kunnen mannelijk of vrouwelijk of zelfs beide zijn. In een woordenboek vind je het geslacht (m/v).
3. Als er niets achter staat, is het zowel mannelijk als vrouwelijk.
4. Het biologische geslacht gaat voor


Slide 8 - Tekstslide

De-woorden die op de volgende achtervoegsels eindigen zijn in de meeste gevallen vrouwelijk:

• -heid, -nis, -schap: waarheid, kennis, beterschap;
• -de, -te: liefde, diepte;
• -ij, -erij, -arij, -enij, -ernij: voogdij, bakkerij, rijmelarij, woestenij, razernij;
• -ing, -st (achter een werkwoordstam): wandeling, winst;
• -ie, -tie, -sie, -logie, -sofie, -agogie: familie, politie, visie, biologie, filosofie, demagogie;
-iek, -ica: muziek, logica; 


• -theek, -teit, -iteit: bibliotheek, puberteit, stabiliteit;
• -tuur, -suur: natuur, censuur;
• -ade, -ide, -ode, -ude: tirade, planetoïde, periode, attitude;
maar: niet-telbare stofnamen op –ide zijn onzijdig (bv. chloride en bromide)
• ine, -se, -age: discipline, analyse, bagage;
• -sis, -tis, -xis: crisis, bronchitis, syntaxis.


Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Enkele voorbeelden:
De grootouders reisden per trein naar Oostenrijk en de kleinkinderen reisden met hen mee. Onderweg moest oma hen vermaken, dus gaf ze hun allerlei speeltjes.

Het publiek (o.) heeft in zijn vergadering besloten dat het akkoord gaat met de wijzigingen.

Ons koor (o.) is trots op zijn dirigent.
De vereniging (v.) Vluchtelingenwerk heeft laten weten dat ze zich gesteund voelt (ev!) door haar vele vrijwilligers.

De ondernemingsraad (m.) vindt dat de directie hem zijn werk onmogelijk maakt; hij heeft hierover inmiddels een bezwaarschrift ingediend.

De gemeente(v.) heeft in haar vergadering besloten meer politie in te zetten.

De dienst (m.) Stedenbouw en Volkshuisvesting springt zorgvuldig om met de hem toevertrouwde gegevens.

Slide 11 - Tekstslide

Wie of waar?
Gebruik bij zaken/dingen waar +voorzetsel
maar gebruik bij personen voorzetsel +wie:

Vb. De jongen waarop ik verliefd ben, is superleuk. (fout)
De jongen op wie ik verliefd ben, is superleuk. (goed)

De vriend waarmee ik naar de VS ga, ken ik al heel lang. (fout)
De vriend met wie ik naar de VS ga, ken ik al heel lang. (goed)

Mijn zusje waarvoor ik een cadeautje gekocht heb, was erg blij.(fout)
Mijn zusje voor wie ik een cadeautje gekocht heb, was erg blij. (goed)

Slide 12 - Tekstslide

Dat of wat?
• Je gebruikt het verwijswoord ‘dat’ als je verwijst naar een het-woord (zie schema)
• Je gebruikt het verwijswoord ‘wat’ als je verwijst naar:
         o Een onbepaald voornaamwoord ( alles, iets, niets, het enige)
             Vb. Alles wat je doet vind ik leuk.
         o Een overtreffende trap ( het beste, het mooiste, het grootste)
            Vb. Het mooiste wat ik ooit gezien heb is Parijs.
        o Een hele zin.
            Vb. Het sneeuwde in het weekend hevig, wat voor veel vertragingen zorgde.
                                                
Oefenen: http://www.cambiumned.nl/zinnen.htm 




Slide 13 - Tekstslide

III. congruentie= als het onderwerp in het ev/mv staat moet de pv dat ook
Vb. De groep leerlingen hebben een onvoldoende. (fout)
        De groep leerlingen heeft een onvoldoende.(goed)
Eneco verwacht dat het gebruik van gas ((door de strenge winter met veel sneeuw en vorst bij de meeste gezinnen))enorm zullen toenemen. (fout)
Eneco verwacht dat het gebruik van gas door de strenge winter met veel sneeuw  en vorst bij de meeste gezinnen enorm zal toenemen.
       Alle belastingbetalers worden gevraagd hun inkomsten op te geven.(fout !)
       Alle belastingbetalers wordt gevraagd hun inkomsten op te geven. (goed)
>‘Alle belastingbetalers’ is hier helemaal geen onderwerp maar een meew. voorwerp, dus hoef je geen mv te maken van de pv!!


Slide 14 - Tekstslide

andere lastige gevallen

Media (=mv) verspreiden het nieuws.
Drugs(=mv) zijn verslavend.

Oa6a was een (ev) van de eerste klassen die foutloos spelde.

Een van de collega’s die met de trein naar het werk komt/komen, had uren vertraging? Kan beide.
– Als er van de collega’s een met de trein naar het werk komt, slaat die terug op het enkelvoudige een en wordt het enkelvoud komt gebruikt.
– Als er meer collega’s met de trein naar het werk komen, slaat die terug op het meervoudige collega’s en wordt het meervoud komen gebruikt.



73 procent (ev) van de burgers is ontevreden. De helft van de leerlingen heeft een voldoende.

Zowel Klaas (had zijn huiswerk niet gemaakt) als Piet had zijn huiswerk niet gemaakt. (ev)
Zowel Klaas als Piet hadden hun huiswerk niet gemaakt (fout)

(Noch) Karel (was op tijd op school) noch Jan was op tijd school. (ev)
Noch Karel, noch Piet waren op tijd op school. (fout)

Slide 15 - Tekstslide

(1a) De journalisten die de verklaring niet ondertekend hadden, werden opgepakt.
(beperkend: enkele journalisten hebben niet ondertekend, andere wel)

1b) De journalisten, die de verklaring niet ondertekend hadden, werden opgepakt. 
(uitbreidend: de journalisten hebben de verklaring allemaal niet ondertekend)


Slide 16 - Tekstslide

IV. dat/als- constructie= zet een voorwaarde (begint met als of wanneer) aan het eind van een zin en niet middenin.
Vb. Daarom vind ik dat als films schokkende beelden bevatten of vormen van ernstig geweld, ze niet voor tien uur ’s avonds moeten worden uitgezonden. (fout)

 
Daarom vind ik dat films niet voor tien uur ’s avonds uitgezonden moeten worden, als ze      schokkende beelden bevatten of vormen van ernstig geweld. (goed)

dat> zodat, omdat, opdat, etc.
als>indien, wanneer, etc.

Zelf het verwijswoord verplaatsen achter in de zin.

Slide 17 - Tekstslide

V. foutieve samentrekking= het verkeerd weglaten van woorden, woordgroepen of zinsdelen. 
Je moet letten of
1. de betekenis van het weggelaten deel hetzelfde is,
2. de vorm (ev/mv) van het weggelaten deel hetzelfde is en
3. de grammaticale functie ( ond,wg,ng, lv, mw,bwb) van het weggelaten deel hetzelfde is

Vb1.  De herders hielden een kudde. De herders hielden van ieder schaap.
          De herders hielden een kudde en van ieder schaap. (fout)
           >verschil in betekenis tussen houden en houden van


Slide 18 - Tekstslide

vb 2. Het vervallen huis werd afgebroken. De oude schuren werden gesloopt.
           Het vervallen huis werd afgebroken en de oude schuren gesloopt. (fout)
           > verschil in vorm tussen werd=ev en werden=mv

vb 3. De computer is stuk. De computer is naar een reparateur gebracht.
           De computer is stuk en naar een reparateur gebracht. (fout)
           > verschil in gram. functie tussen is = onderdeel van ng en is= onderdeel van wg



Slide 19 - Tekstslide

VI Foutief beknopte bijzin= het logische onderwerp in de bijzin komt niet overeen met het onderwerp in de hoofdzin
Omdat Joep aan de VU ging studeren, moest Joep in Amsterdam op kamers. (=bijwoordelijke bijzin)
Om aan de VU te studeren ( toen, daarom, gisteren, etc) moest Joep in Amsterdam op kamers. (=beknopte bijzin/bijwoordelijke bijzin)
  
Hoe wordt een bijwoordelijke bijzin beknopt?
    >Je delete het onderwerp en de pv
1.  Je gebruikt een voltooid deelwoord: Bij het theater aangekomen/beland/afgezet , hfdzin
2. Je gebruikt een onvoltooid deelwoord: Fietsend/ schreeuwend/lachend op de Veluwe, hfdzin
3. Je gebruikt te +hele werkwoord: Na 3 uur overlegd te hebben, hfdzin

Slide 20 - Tekstslide

Wanneer is een beknopte bijzin goed?
Het onderwerp van de hoofdzin moet ook het ‘logische’ onderwerp van de bijzin zijn.

> Plaats o en pv in de beknopte bijzin (krijg je weer een gewone bijw.bijzin)
1. Bij het theater aangekomen, was de voorstelling al begonnen.
Is voorstelling bij het theater aangekomen? Nee> zelf een logisch o+ pv bedenken voor de bijzin
2. Fietsend op de Veluwe, dwaalden Erins ogen af naar de herten.
Fietsen Erins ogen op de Veluwe? Nee> zelf een logisch o+pv bedenken voor de bijzin
3. Na drie uur overlegd te hebben, ging de staking niet door.
Heeft de staking drie uur overlegd? Nee> zelf een logisch o+pv bedenken voor de bijzin
> Pas het o van de hoofdzin aan aan het logisch o van de bijzin. Zelf een ww bij bedenken.
1. Het contract ondertekenend, was plotseling de inkt op.
Heeft de inkt het contract ondertekend? Nee> Het contract ondertekenend, zag de werknemer plotseling dat de inkt op was.


Slide 21 - Tekstslide

VII Losstaand zinsgedeelte=Het zinsgedeelte moet deel uitmaken van de zin, omdat het een bijzin is.
Bijzinnen die beginnen met de onderschikkende voegwoorden zoals als, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, zodat, zodra, hoewel, waar, etc  zijn onderdeel van een (samengestelde) zin.

-Ik had me niet voorbereid op mijn examen, waardoor ik gezakt ben. ( De zin loopt door.)
  Ik had me niet voorbereid op mijn examen. Hierdoor ben ik gezakt.
-Ik ben gezakt, wat me niet boeit. ( De zin loopt door.)
  Ik ben gezakt. Dat boeit me niet.
-De reis ging naar Canada, waar we een fijne tijd hadden. (De zin loopt door.)
  De reis ging naar Canada. Hier hadden we een fijne tijd.
- Hoewel hij niet leerde, ging hij wel over./ Hij ging wel over, hoewel hij niet leerde. ((Idem)
- Omdat hij niet leerde, bleef hij zitten. / Hij bleef zitten, omdat hij niet leerde.

Slide 22 - Tekstslide

Zinnen begrenzen=je zet een punt tussen twee hoofdzinnen, gebruikt een nevenschikkend voegwoord (en, of, maar, want), een ; of een :  
Veel studenten (0)zijn (PV) niet blij met de verengelsing van de opleiding, ze (O) denken (PV) dat de kwaliteit van de colleges eronder lijdt.  (fout)
Veel studenten zijn niet blij met de verengelsing van de opleiding. Ze denken dat de kwaliteit van de colleges eronder lijdt. (goed)
Veel studenten zijn niet blij met de verengelsing van de opleiding, want ze denken dat de kwaliteit van de colleges eronder lijdt.( beter)

Bij een sterke samenhang tussen de zinnen gebruik je een ;

Bij een toelichting of reden tussen de zinnen gebruik je  een :






Slide 23 - Tekstslide

VIII. Onjuiste inversie: eerst de pv en dan het ond gebruiken waar het niet kan
Inversie= pv + o
Inversie gebruik je in 
1) vraagzinnen:
     Beginnen we vanmiddag om drie uur?
2) als er een ander zinsdeel voor de Pv staat: 
      Vanmiddag beginnen we om drie uur.
3)zinnen die beginnen met een bijzin:
      Als iedereen er is, beginnen we om drie uur.

Slide 24 - Tekstslide

1. Eerste hoofdzin geen inversie, de tweede wel:
We gaan straks naar de Efteling en komen we pas laat in de avond thuis.

2. Beide hoofdzinnen inversie:
(Van de nieuwe directeur) kreeg Jansen ontslag en (-) zat hij bijna een half jaar zonder werk.

(In de zomer) steekt Jan wel de barbecue aan, maar (-) houdt Jan niet van de rook.

(In het voorjaar) gaan we met vakantie en (-)zullen we gedurende de zomermaanden doorwerken. 

Slide 25 - Tekstslide

IX Geen symmetrie
In getal:
   De aanhang (ev) en de tegenstanders (mv) van de president gaan de straat op. (fout)
   De aanhang en de oppositie van de president gaan de straat op.(goed)
Aanduiding met pers vnw
   Wij raden u aan om op tijd te zijn, anders vis je achter het net. (fout)
   Wij raden u aan om op tijd te zijn , anders vist u achter het net, (goed)
Grammaticale constructie
  Ik kon mijn hw niet maken door het lawaai op straat en omdat mijn broer zo schreeuwde.           (fout)
   Ik kon mijn hw niet maken door het lawaai op straat en door het geschreeuw van mijn broer.           (goed)

Slide 26 - Tekstslide

In dit artikel bespreken we de werkwijzen van huiswerkinstituten,  de  kosten van de ondersteuning en of de begeleiding voldoende kwaliteit heeft

Het derde deel moet ook met 'de' beginnen= de kwaliteit van de begeleiding

Slide 27 - Tekstslide

Trappen van vergelijking
vb. De Friese stad Sloten is klein, de Utrechtse stad Eembrugge is nog kleiner en de Gelderse stad Staverden is het kleinst.
De trappen van vergelijking van het bijvoeglijk naamwoord klein:
de stellende trap: klein;
           de vergrotende trap, die eindigt op er: kleiner;
                        de overtreffende trap, die eindigt op st(e): kleinst(e).




Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

De woorden goed, graag, veel en weinig hebben een afwijkende vergrotende en overtreffende trap: goed – beter – best; 
graag – liever – liefst; 
veel – meer – meest; 
weinig – minder – minst.
‘… als mij’ of ‘… dan ik’?
Vaak wordt na als of dan het verkeerde persoonlijke voornaamwoord gekozen:

- *Jij bent even lang als mij. Dat is fout. Het moet zijn: Jij bent even lang als ik.
Maak je de zin langer door hem aan te vullen met de persoonsvorm.
- Freddy is net zo sportief als zij (is), maar sportiever dan ik (ben).
- De postbode fietst sneller dan jij (fietst), maar niet zo snel als wij (fietsen).

Slide 30 - Tekstslide

Bedrijvende en lijdende vorm



Zinnen kunnen in de bedrijvende of in de lijdende vorm staan. 
1a Een Poolse aannemer(0) restaureert (wg) dit oude grachtenhuis ( lv).
1b Dit oude grachtenhuis (O) wordt gerestaureerd (wg) door een Poolse aannemer (bwb door-bepaling).

Slide 31 - Tekstslide