Cursus 7 - Paragraaf 3 & 4 - Met/zonder -n & Getallen

Welkom!
Nederlands


1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Nederlands


Slide 1 - Tekstslide


- Spelling P3 - Met of zonder -n
- Spelling P4- Getallen
- Aan de slag


Planning deze les:

Slide 2 - Tekstslide

- Je kiest zelf op welke manier je wilt leren over de theorie
- Je oefent met de theorie
- Je kent de regels over het toevoegen van een -n-  en je weet wanneer je getallen uitschrijft en wanneer je het als getal mag doen. 

Doel van de les

Slide 3 - Tekstslide

Je gaat zelf de theorie doornemen en oefenen. Aan het einde van deze week leg je in je eigen woorden uit wat de regels zijn. 

Hoe ga je te werk:
1. Je werkt deze les voor jezelf door. 
2. Je maakt de opdrachten uit de planner
3. Je leert de regels van spelling H2 en H3
4. Als je vragen hebt, stel je deze in de les of in de chat. 
Spelling H2 en H3

Slide 4 - Tekstslide

Alle/allen
Sommige/sommigen...

Wanneer moet je nou wat gebruiken:

Sommigen = 
- personen
- Zelfstandig gebruikt 
Spelling: met of zonder -n
Sommige=
- dingen/dieren
- niet zelfstandig gebruikt

Slide 5 - Tekstslide

Wat valt je op aan deze rekening?

Slide 6 - Open vraag

Wanneer schrijf je met -n
Telwoorden als enkele, vele, weinige, sommige schrijf je met -n:
-Als het zelfstandig gebruikt wordt (dus staat alleen in de zin)
-Als het personen aanduidt

VB:
Allen waren uitgenodigd, maar sommigen zijn vanwege het slechte weer thuisgebleven.

Slide 7 - Tekstslide

Wanneer schrijf je zonder -n
Telwoorden als enkele, vele, weinige, sommige schrijf je zonder -n:
-Als de telwoorden geen personen aanwijzen
-Ze niet zelfstandig, maar bijvoeglijk gebruikt worden

VB1. Enkele van de voorgestelde oplossingen bleek niet uitvoerbaar. (geen personen)
VB2. Vroeger hadden alle huisvrouwen een koffiemolen. (niet zelfstandig, maar bijvoeglijk gebruikt)

Slide 8 - Tekstslide

Telwoorden
Telwoorden als tientallen, honderden, (tien)duizenden, miljoenen hebben altijd een -n



Slide 9 - Tekstslide

Verwijst het naar mensen?
Wordt het bn of tw zelfstandig gebruikt?
Ja
Ja
met -n
Ja 
Nee
met -e
Nee
Ja
met -e
Nee
Nee
met -e 
Let op: getallen zijn een uitzondering = altijd met -n

Slide 10 - Tekstslide

De eerste/eersten schepten ruim op van het buffet, zodat er voor de laatste/laatsten helaas weinig overbleef.
A
eerste & laatste
B
eerste & laatsten
C
eersten & laatste
D
eersten & laatsten

Slide 11 - Quizvraag

De ouders van Sandra hebben een goede baan, hoewel ze geen van beide/beiden hebben gestudeerd.
A
beide
B
beiden

Slide 12 - Quizvraag

Op Texel zag ik veel verschillende vogels; wel honderde/honderden.
A
honderde
B
honderden

Slide 13 - Quizvraag

Wegens tijdgebrek konden sommige/sommigen van de dieren niet direct geholpen worden tijdens het spreekuur.
A
sommige
B
sommigen

Slide 14 - Quizvraag

Wanneer schrijf je een getal uit:
- getallen onder de twintig
- tientallen tot honderd
- honderdtallen tot duizend
- duizendtallen tot tienduizend
- voor de getallen honderdduizend, miljoen, miljard en biljoen
- rangtelwoorden van alles hierboven
Getallen: uitschrijven of niet?
Dit is dus wanneer je een tekst schrijft!

Op een rekening o.i.d kun je gewoon cijfers gebruiken.

Slide 15 - Tekstslide

Wanneer schrijf je een getal NIET uit:
- getallen boven de twintig, die dus niet rond zijn
- maten, gewichten, data, exacte tijdstippen (mijn afspraak is om één uur, mijn afspraak is om 12.55u)
Getallen: uitschrijven of niet?

Slide 16 - Tekstslide

Uitzonderingen:
- breuken schrijf je los, behalve als het een samenstelling is: één derde -> eenderdeminderheid
- Als er verschillende schrijfwijzen zouden komen kies je ervoor om cijfers te gebruiken. 
- let op klinkerbotsingen: drieënhalf
Getallen: uitschrijven of niet?

Slide 17 - Tekstslide

De leerlingen kwamen op ..... december samen om ..... Sinterklaascadeautjes uit te wisselen
A
5 december
B
vijf december
C
19
D
negentien

Slide 18 - Quizvraag

Klopt het dat jij .... neefjes en .... nichtjes hebt?
A
12
B
twaalf
C
21
D
eenentwintig

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de juiste schrijfwijze?

Julia koopt ......... tijdschriften per week.
A
zes
B
6

Slide 20 - Quizvraag

Is dit getal juist of onjuist uitgeschreven?

Ik heb 628 euro op mijn rekening staan
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Is dit getal juist of onjuist uitgeschreven?

De batterij van mijn telefoon is vijfendertig procent.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Is dit getal juist of onjuist uitgeschreven?

Beyonce heeft 36 miljoen euro gedoneerd bij dat gala.
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Getallen: uitschrijven of niet?
Je schrijft getallen in cijfers voor: 
      - getallen boven de twintig
      - maten                                       -  bedragen
      - gewichten                              -  telefoonnummers
      - data                                           -  percentages
      - exacte tijdstippen



Slide 24 - Tekstslide

Getallen: uitschrijven of niet?
Je schrijft getallen in letters voor: 
- getallen tot twintig: twee, negen, zeventien, achtste, de negentiende eeuw;
- tientallen tot honderd: twintig, vijftig, tachtigste;
- honderdtallen tot duizend: driehonderd, negenhonderd;
- duizendtallen tot en met twaalfduizend: zesduizend, tienduizendste; 
- de woorden miljoen, miljard, biljoen, enz. en: vier miljoen, zeven miljardste.

Slide 25 - Tekstslide

Getallen: uitschrijven of niet?
Let op!
    -  Je schrijft breuken los: een vierde (1/4)
        Behalve in een samenstelling (tweekwartsmaat, tweeënhalf)
   -   Als in een zin twee regels door elkaar lopen dan gebruik je beide keren              cijfers. 
   -   Bij grote ronde getallen in een lopende tekst combineer je cijfers en                    letters.
   -   Bij klinkerbotsing krijgen getallen in letters een trema (drieënhalf).

Slide 26 - Tekstslide

Evaluatie
In de les zelf. 

Slide 27 - Tekstslide

Leg in je eigen woorden uit wanneer je een trema gebruikt

Slide 28 - Open vraag

Noem een voorbeeld van de 3 verschillende accenten die er zijn

Slide 29 - Open vraag

Wanneer gebruik je een apostrof?

Slide 30 - Open vraag