Functiewoorden

Mededelingen
  • Materiaal- en huiswerkcontrole. Leg even
    je spullen op tafel, je schrift graag open op
     je huiswerk.
  • Tijdens de controle ga je even lezen en is het
      stil.
  • Eerste waarschuwing wordt genoteerd.
  • Tweede waarschuwing: nakomen vrijdag
      van 16.00u tot 17.00u in 503.
        Niet aanwezig = spijbelen.
  • Mocht ik je moeten verwijderen uit de les, dan
haal je de gemiste lestijd in op vrijdagmiddag.
  • Huiswerk niet maken krijgt vanaf heden gevolgen:
 je blijft na de les zitten om het huiswerk voor de
volgende les te maken. Geen hw, dan lezen.
  • Telefoon in de telefoontas, voor de tweede bel is gegaan.
  • Jassen aan de kapstok.
  • Niet eten, alleen water drinken.
  • Geen petjes, capuchons of mutsen.
  • Inhalen toetsen: de dinsdag na de week waarin
      een toets gepland stond, via de school.
  • Bij CRS:
    Stoplicht: wel of geen vragen stellen.
    Symbolen: gewenste werkhouding.
  • 100% huiswerk- en materiaalcontrole; je hebt alles bij je op het moment dat je de les in komt. Ik wil dus geen 'mijn boek ligt nog in mijn kluisje'. Materiaal: lesboek, schrift en leesboek.
  • Iets willen zeggen = vinger opsteken.
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Mededelingen
  • Materiaal- en huiswerkcontrole. Leg even
    je spullen op tafel, je schrift graag open op
     je huiswerk.
  • Tijdens de controle ga je even lezen en is het
      stil.
  • Eerste waarschuwing wordt genoteerd.
  • Tweede waarschuwing: nakomen vrijdag
      van 16.00u tot 17.00u in 503.
        Niet aanwezig = spijbelen.
  • Mocht ik je moeten verwijderen uit de les, dan
haal je de gemiste lestijd in op vrijdagmiddag.
  • Huiswerk niet maken krijgt vanaf heden gevolgen:
 je blijft na de les zitten om het huiswerk voor de
volgende les te maken. Geen hw, dan lezen.
  • Telefoon in de telefoontas, voor de tweede bel is gegaan.
  • Jassen aan de kapstok.
  • Niet eten, alleen water drinken.
  • Geen petjes, capuchons of mutsen.
  • Inhalen toetsen: de dinsdag na de week waarin
      een toets gepland stond, via de school.
  • Bij CRS:
    Stoplicht: wel of geen vragen stellen.
    Symbolen: gewenste werkhouding.
  • 100% huiswerk- en materiaalcontrole; je hebt alles bij je op het moment dat je de les in komt. Ik wil dus geen 'mijn boek ligt nog in mijn kluisje'. Materiaal: lesboek, schrift en leesboek.
  • Iets willen zeggen = vinger opsteken.

Slide 1 - Tekstslide

Welkom!
  • Neem plaats volgens de plattegrond
  • Spullen op tafel
  • Tas op de grond
  • Telefoon in de telefoontas.
  • Ik doe materiaal- en huiswerkcontrole, daarna starten we.
  • Ga lezen uit je leesboek.


Slide 2 - Tekstslide

What's next?
Deze periode:
- Lezen H4-6 (o.a. argumentatie)  Tot aan meivakantie
- Week 18 april: toets Lezen H1-5
- 25 april t/m 2 mei: meivakantie
- Week 9 mei t/m week 30 mei: woordenschat, schrijven, spreken & fictie.
- Deadline inleveren fictieopdracht: 13 mei.
- Weken van 6 en 13 juni: herhaling toetsstof.
- Week van 20 en 27 juni: toetsweek



Slide 3 - Tekstslide

Functies
  • Wat waren functies?
  • Wat is het verschil tussen een tekstverband en een functie?
  • Hoe hebben tekststructuur en functie met elkaar verband?

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk
Opdracht 2
  1. Het onderwerp is plastic afval / gebruikt plastic
  2. 2 a composteerbaar (al 1): geschikt om te vergaan tot meststof; b illustreert (al. 2): laat zien; c bedenkingen (al. 2): bezwaren; d leeuwendeel (al. 6): grootste gedeelte; e laagwaardig (al. 6): van slechte tot zeer slechte kwaliteit; f sealen (al. 8): afsluiten; dichtmaken; g inzetten op (al. 9): tot doel hebben; h vrijbrief (al. 11): toestemming; 
  3. aanleiding
  4. constatering
  5. het begrip ‘schaduwkanten’
  6.  ‘Daarom’ verwijst naar het tweede gedeelte van de laatste zin van alinea 2: de meeste mensen hebben steeds meer oog voor de schaduwkanten van plastic.

Slide 5 - Tekstslide

Huiswerk
7. 






  • 8.  opsommend verband – Dat begint met (al. 8), Een ander verbeterpunt (al. 9), Ten slotte (al. 10)
  • 9. uitwerking – De laatste zin van alinea 7 (‘Elke stap van de plastic¬recycling – inzameling, sortering en hergebruik – moet en kan nog slimmer.’) wordt uitgewerkt: er worden drie voorbeelden gegeven van hoe elke stap slimmer kan.
  • 10. van verpakkingen die verschillende materialen door elkaar bevatten, waardoor hergebruik verhinderd wordt – minder goed: van ontwerpen die het voor afvalsorteerfabrieken onmogelijk maken de materialen zuiver te scheiden
  • 11 Met Tray2Tray wordt bedoeld dat van gebruikte schaaltjes en bakjes weer nieuwe schaaltjes en bakjes worden           gemaakt. / dat gebruikte schaaltjes en bakjes verwerkt worden tot een grondstof voor de productie van nieuwe        schaaltjes en bakjes.

Slide 6 - Tekstslide

Huiswerk

  • 12.  Hoewel we in Nederland voor ons gevoel al goed ons best doen om plastic te scheiden, kan het dus nog veel     
       beter. (de eerste zin).
  • 13.  informeren
  • 14.  eigen antwoord

Opdracht 4
  • 1. angst voor de natuur / angst voor alles wat met de natuur te maken heeft
  • 2. eigen antwoord
  • 3. mijden (al. 2): uit de weg gaan; ontwijken; gerelateerde (al. 3): verwante; verbonden; grootsheid (al. 3): indrukwekkendheid; subtieler (al. 4): minder opvallend; ligt ten grondslag aan (al. 5): is de basis van; fobie (al. 5): angst steekt de kop op (al. 8): wordt merkbaar; komt naar boven; confrontatie (al. 9): strijd; relativeren (al. 9): als betrekkelijk ervaren; zien als iets wat minder erg is dan iets anders 
  • 4. probleemstelling – In deze alinea wordt duidelijk over welk probleem de tekst gaat.

Slide 7 - Tekstslide

Huiswerk

  • 5. (1) angst voor dieren/insecten, zoals vogels of wespen; (2) angst voor weersomstandigheden, zoals sneeuw (en dus gladheid) en storm; (3) angst voor de grootsheid van de natuur, zoals hoge bergen of uitgestrekte vlakten (angst voor bomen hoort hier niet bij; in de tekst staat dat Van den Berg ‘weleens’ iemand behandeld had met angst voor bomen, maar dat kun je geen groep noemen – eventueel zou je ‘angst voor bomen’ tot de derde categorie kunnen rekenen)
  • 6. (1) via ‘besmetting’ door de ouders; (2) door een schrikervaring; (3) door een idee van buitenaf dat zich vastzet in je hoofd
  • 7. oorzaak – In deze drie alinea’s wordt beschreven hoe een angst kan ontstaan.
  • 8. gevolg – In deze alinea wordt beschreven wat voor consequenties een angst voor iemand kan hebben.

Slide 8 - Tekstslide

Huiswerk
  • 9. 

Slide 9 - Tekstslide

Huiswerk

  • 10. (1) de confrontatie aangaan met datgene waarvoor je bang bent; (2) gesprekken voeren met een therapeut
  • 11. Naast
  • 12. oplossing – In deze alinea’s wordt beschreven welke mogelijkheden er zijn om van een fobie af te komen.

Slide 10 - Tekstslide

Herhaling voor de toets

  • Wat zijn de vier leesstrategieën?
  • Oriënterend, globaal, zoekend en intensief.
  • Welke strategie gebruik je om het onderwerp van een tekst te vinden?
  • Oriënterend
  • Noem vier tekststructuren.
  • Argumentatie, probleem-oplossing, verklaringsstructuur, aspectenstructuur.
  • Stel je hebt in een tekst een argument gevonden, hoe kan je achterhalen of er een argument of standpunt bovenkomt in een blokjesschema?
  • Dat doe je door achter het argument 'dus'  of 'daarom'  te plaatsen en in de tekst te kijken of je er daar nog iets achter kan zetten. Als dit niet kan, heb je het standpunt gevonden dat bovenin het schema staat.
  • Noem signaalwoorden voor een standpunt.
  • Dus, daarom, ik vind dat, kortom.
  • Noem enkele signaalwoorden voor een argument.
  • Immers, want, omdat.

Slide 11 - Tekstslide

Herhaling voor de toets

  • Wat is een tegenargument?
  • Een tegenargument is een argument wat tegen het standpunt ingaat.
  • Wat is een weerlegging?
  • Een weerlegging is een ontkrachtiging van een tegenargument: je breng iets tegen het tegenargument in, waardoor het tegenargument geen waarde meer heeft.
  • Wat zijn de vier tekstdoelen?
  • AAIO: activeren, amuseren, informeren en overtuigen.
  • Hoe omschrijf je een functie(woord)? Noem minstens twee voorbeelden.
  • Een functie is een zelfstandig naamwoord (geen werkwoord!) dat de rol van een alinea binnen een tekst omschrijft, bijvoorbeeld: weerlegging, inleiding, verklaring, constatering. Functies staan niet benoemd in de tekst.
  • Wat is het verschil tussen een tekstverband, tekststructuur en een functie?
  • Een tekststructuur is een vaste opbouw van een tekst (het geraamte). Een functie is de rol van een hele alinea binnen een tekst, de functies zijn vaak onderdeel van een structuur. Een tekstverband geeft de soorten samenhang tussen zinnen, woordgroepen en woorden weer. Met name tekstverbanden hebben vaak signaalwoorden.

Slide 12 - Tekstslide

Afsluiting
  • We hebben de stof van lezen herhaald: leesstrategieën, tekstdoelen en andere begrippen.
  • Je begrijp wat functies/functiewoorden inhouden.
  • Je hebt argumenteren onder de knie.
  • Huiswerk: goed leren voor de toets! Vergeet de stof uit voorgaande jaren dus niet.



Slide 13 - Tekstslide