In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Oefentoets 5 vwo
Hoofdstuk 1 Stedelijke gebieden
Slide 1 - Tekstslide
Wat is een voorbeeld van zakelijke dienstverlening?
A
Supermarkt
B
Accountantskantoor
C
Gezondheidscentrum
D
Servicebalie gemeente
Slide 2 - Quizvraag
De creatieve sector heeft invloed op de economie van de stad. Welke zin is juist?
A
De invloed is negatief, de creatieve sector kent veel start-ups die voor het grootste deel mislukken.
B
De invloed is positief, de creatieve sector biedt werk aan veel werklozen en praktisch opgeleiden.
C
De invloed is positief, de creatieve sector heeft veel theoretisch opgeleiden die in de stad hun geld uitgeven.
D
De invloed is positief noch negatief, de creatieve sector is buiten de stad gevestigd en heeft weinig invloed.
Slide 3 - Quizvraag
Het begrip creatieve stad past het best bij de jaren ...
A
60
B
70
C
80
D
90
Slide 4 - Quizvraag
Bedrijventerrein in de buurt van een universiteit met uitstekende digitale infrastructuur.
A
Broedplaats
B
Innovatie campus
C
Smart City
D
Science Park
Slide 5 - Quizvraag
Bekijk de grafiek in de afbeelding en lees de volgende stelling:
´De kenniseconomie leidt tot een duale arbeidsmarkt.´
De grafiek ondersteunt deze stelling, is dat juist of onjuist? en waarom?
A
Juist, het inkomen van theoretisch opgeleiden ligt veel hoger dan het inkomen van praktisch opgeleiden.
B
Onjuist, de werkloosheid is onder praktisch opgeleiden lager dan onder de theoretisch opgeleiden.
C
Juist, de werkloosheid is onder praktisch opgeleiden hoger dan onder theoretisch opgeleiden.
D
Onjuist, uit dit figuur kun je niets afleiden over de kenniseconomie en de duale arbeidsmarkt.
Slide 6 - Quizvraag
Wat is geen oorzaak van bevolkingskrimp?
A
Jonge mensen en jonge gezinnen trekken naar andere gebieden.
B
Er worden minder kinderen geboren in de krimpgebieden.
C
Jonge mensen verhuizen van stad naar het platteland
D
De achterblijvende, vergrijzende bevolking komt te overlijden.
Slide 7 - Quizvraag
In welke provincie liggen veel gemeenten met bevolkingskrimp?
A
Noord-Holland
B
Zuid-Holland
C
Flevoland
D
Groningen
Slide 8 - Quizvraag
Welk begrip hoort bij deze foto?
A
duurzame stad
B
smart city
C
sustainable city
D
creatieve stad
Slide 9 - Quizvraag
Welk begrip past bij de volgende tekst. De gemeente Amsterdam realiseert veel grote projecten. Het Zuidasproject, waarbij een gebied gerealiseerd wordt waar kan worden gewoond, gewerkt en gewinkeld en waar auto’s, treinen en metro’s onder de grond rijden, is een bijzonder project. De gemeente Amsterdam wil samen met het Rijk en bedrijven het Zuidasproject realiseren.
A
Regionale samenwerking
B
Private sector
C
Publiek-private samenwerking
D
Openbaar bestuur
Slide 10 - Quizvraag
Het groeikernen beleid had als doel
A
de suburbanisatie te stoppen
B
voorkomen dat het platteland helemaal werd volgebouwd
C
de suburbanisatie te bevorderen
D
re-urbanisatie op gang te brengen
Slide 11 - Quizvraag
Een voorbeeld van de publieke sector is
A
Mac Donalds
B
Ikea
C
Gemeente Zwolle
D
Rabobank
Slide 12 - Quizvraag
In de regio Venlo werken overheid en bedrijfsleven samen aan het cradle-to-cradle concept (zie bron 11). Met welk begrip wordt deze vorm van samenwerking aangeduid?
Slide 13 - Open vraag
Mede dankzij de ontwikkeling van het cradle-to-cradle concept kan Venlo uitgroeien tot een zogenaamde creatieve stad. Beredeneer hoe de ontwikkeling van Venlo tot creatieve stad kan leiden tot een sterke lokale economie.
Slide 14 - Open vraag
De regio Venlo is nu al het derde draaipunt van Nederland (bron 13), terwijl het op nationaal schaalniveau een perifere ligging heeft. Geef twee factoren waarmee je kunt verklaren waarom Venlo zo’n belangrijk draaipunt van goederenstromen is geworden.
Slide 15 - Open vraag
Geef twee manieren waarop de aanwezigheid van de ‘brainport’ een impuls geeft aan de regionale economie van Zuidoost-Brabant.
Slide 16 - Open vraag
Het management van Philips besloot in 1997 om het hoofdkantoor naar Amsterdam te verplaatsen. Geef twee redenen waarom Amsterdam een aantrekkelijkere locatie is voor het hoofdkantoor van Philips dan Eindhoven.
Slide 17 - Open vraag
Gebruik de bronnen 1 en 2. De onderzoeks- en ontwikkelafdeling van Philips bleef wel in ‘brainport’ Eindhoven. Geef, afgezien van bereikbaarheid, twee redenen waarom de onderzoeks en ontwikkelafdeling van Philips wel in ‘brainport’ Eindhoven gevestigd bleef.
Slide 18 - Open vraag
In de toekomst zou de onderzoeks- en ontwikkelafdeling van Philips wel eens niet meer in Nederland kunnen zitten maar in India. Geef twee redenen waarom India steeds interessanter wordt als vestigingsland voor onderzoeks- en ontwikkelafdelingen.
Slide 19 - Open vraag
De traditionele industrie is grotendeels uit Nederland verdwenen. Ook in de wijk Céramique in Maastricht (zie bron 1) is dit gebeurd. Geef van het verdwijnen van de traditionele industrie uit Nederlandse steden zoals Maastricht een oorzaak op mondiale schaal; een oorzaak op lokale schaal.
Slide 20 - Open vraag
Gebruik de bronnen 1 en 2. De ligging en het industriële verleden van Céramique maken de wijk geschikt voor de herontwikkeling zoals die in bron 1 is beschreven. Geef aan waarom Céramique gezien de ligging geschikt is voor deze herontwikkeling; gezien het industriële verleden geschikt is voor deze herontwikkeling.
Slide 21 - Open vraag
Maastricht is een belangrijk centrum in Zuid-Limburg. Als je uitzoomt, kun je tot de conclusie komen dat Maastricht een ongunstige relatieve ligging heeft, maar ook dat Maastricht een gunstige relatieve ligging heeft. Dit is afhankelijk van het schaalniveau waarnaar je uitzoomt. Beredeneer dat je op verschillende schaalniveaus tot een andere conclusie kunt komen over de relatieve ligging van Maastricht.
Slide 22 - Open vraag
stadscentrum
arbeiderswijken
naoorlogse wijken
Vinex
bloemkoolwijken
vooroorlogse wijken
Slide 23 - Sleepvraag
Renovatie betekent
A
slopen en een nieuw huis bouwen
B
huizen weer zo maken als vroeger
C
het opknappen van huizen
D
het saneren van huizen
Slide 24 - Quizvraag
Twee stellingen: 1. In wijken met veel sociale huurwoningen komen meestal alleen maar laagwaardige voorzieningen voor. 2. Na herstructurering verandert meestal de samenstelling van de bevolking in een wijk
A
Beide beweringen zijn juist
B
Beide beweringen zijn onjuist
C
Bewering 1 is juist, bewering 2 onjuist
D
Bewering 1 is onjuist,
bewering 2 juist
Slide 25 - Quizvraag
Wat is gentrification?
Er zijn twee goede antwoorden
A
Het proces waarbij verschillende mensen meer gaan samenwerken.
B
Het proces als gevolg waarvan een wijk een hoger verzorgingsniveau krijgt.
C
Het proces waarbij mensen met een hoger inkomen in een armere wijk komen wonen.
D
Een proces als gevolg waarvan uiteindelijk woningen worden gesloopt.
Slide 26 - Quizvraag
Wat is segregatie?
A
Bevolkingsgroepen leven apart van elkaar
B
Bevolkingsgroepen doen moeilijk mee in de maatschappij
C
Bevolkingsgroepen leven dicht bij elkaar
D
Bevolkingsgroepen zijn werkloos
Slide 27 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen groeikernen en Vinex-wijken?
A
Groeikernen hebben geen oude binnenstad, Vinex-wijken wel
B
In Vinex-wijken staat veel hoogbouw, in groeikernen niet
C
Groeikernen werden later aangewezen dan Vinex-wijken
D
Vinex-wijken zijn een onderdeel van de stad, groeikernen liggen buiten de stad
Slide 28 - Quizvraag
Een allochtoon is iemand die …
A
in het buitenland is geboren
B
van wie één of beide ouders in het buitenland zijn geboren
C
van wie één ouder in het buitenland is geboren
D
in het buitenland is geboren of van wie één of beide ouders in het buitenland zijn geboren
Slide 29 - Quizvraag
Twee stellingen: 1. Segregatie wordt mede veroorzaakt doordat niet-westerse allochtonen vaker laagopgeleid zijn. 2. 'Dinky's' wonen vooral in VINEX-wijken
A
Beide beweringen zijn juist
B
Beide beweringen zijn onjuist
C
Bewering 1 is juist, bewering 2 onjuist
D
Bewering 1 is onjuist,
bewering 2 juist
Slide 30 - Quizvraag
Twee stellingen: 1. Wijk is een ander woord voor buurt 2. Bij een buurtprofiel wordt vooral gekeken naar kenmerken van bewoners , woningen en de woonomgeving
A
Beide beweringen zijn juist
B
Beide beweringen zijn onjuist
C
Bewering 1 is juist, bewering 2 onjuist
D
Bewering 1 is onjuist,
bewering 2 juist
Slide 31 - Quizvraag
In welke wijk heeft de meeste herstructurering plaats gevonden?
A
19e eeuwse arbeiderswijk, dichtbij centrum
B
jaren 30-wijk, grote oude huizen, verder van centrum
C
naoorlogse wijk met portiekflats
D
wijk met huizen van rond 1980, vaak hofjes
Slide 32 - Quizvraag
Welke van de volgende kenmerken is GEEN bewonerskenmerk?
A
De leeftijd
B
De staat van de huizen
C
Het inkomen
D
De gezinssamenstelling
Slide 33 - Quizvraag
Leefbaarheid van wijken gaat over woningkenmerken en bewonerskenmerken. Wat is een woningkenmerk?
A
goede sociale cohesie
B
veel niet-Nederlanders
C
veel grote huishoudens
D
veel huurwoningen
Slide 34 - Quizvraag
In welke wijken heeft veel renovatie en sanering plaatsgevonden?
A
19e eeuwse woonwijken
B
Na-oorlogse wijken
C
Wijken met Galerijflats
D
VINEX wijken
Slide 35 - Quizvraag
Mevrouw Goossens voelt zich niet veilig in haar wijk. Ze durft de buren namelijk niet om hulp te vragen. Dit is haar persoonlijke ervaring van veiligheid. Noemen we dit objectieve of subjectieve veiligheid?
A
Objectieve
B
Subjectieve
Slide 36 - Quizvraag
Als de gemeente bosjes weghaalt bij een fietspad in de openbare ruimte om de sociale veiligheid te vergroten, past dit het best bij het begrip
A
toegankelijkheid
B
onderhoud
C
overzichtelijkheid
D
toezicht
Slide 37 - Quizvraag
Sociale cohesie is
A
De samenhang tussen mensen
B
De manier waarop mensen naar armoede kijken
C
De verschillen tussen groepen
D
De bevolkingsdichtheid in een stad
Slide 38 - Quizvraag
Haarlem is een primair regionaal centrum. Het verzorgingsgebied van Haarlem is wat betreft oppervlakte één van de kleinste van Nederland. (zie atlaskaart 54A). Geef − de oorzaak waardoor het verzorgingsgebied van Haarlem klein is; − twee voorbeelden van voorzieningen die in een primair centrum vaak wel, maar in andere centra meestal niet aanwezig zijn.
Slide 39 - Open vraag
Gebruik bron 1. In bron 1 is een onderverdeling gemaakt in drie periodes: a, b en c. Hieronder staan negen ontwikkelingen die tussen 1870 en nu in Haarlem hebben plaatsgevonden of nog steeds plaatsvinden. Van deze ontwikkelingen horen er bij elke periode drie. − de bouw van stationsbuurten − gentrification − industrialisatie − de ontwikkeling tot een creatieve stad − re-urbanisatie − de sterke toename van de ruimtelijke segregatie − suburbanisatie − urbanisatie − verpaupering/verloedering in de negentiende-eeuwse wijken . Noteer de letters a, b en c uit bron 1 op je antwoordblad. Schrijf achter elke letter de drie kenmerkende ontwikkelingen
Slide 40 - Open vraag
Gebruik bron 2. De Raaks heeft in de loop van de tijd drie verschillende bestemmingen gehad. Deze bestemmingen waren kenmerkend voor de betreffende periodes. Noteer de drie bestemmingen op je antwoordblad. Geef voor elke bestemming aan waarom deze kenmerkend was voor de betreffende periode.
Slide 41 - Open vraag
In de regio Parkstad Limburg vond in de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw economische bloei plaats. In die periode waren veel inwoners op een of andere manier betrokken bij de steenkoolwinning. In de tweede helft van de twintigste eeuw werden de steenkoolmijnen gesloten. Beredeneer welke invloed de sluiting van de mijnen had op het voorzieningenniveau in Parkstad Limburg.
Slide 42 - Open vraag
De leeftijdsopbouw van de bevolking van Parkstad Limburg (Zuid Limburg) verschilt van die in de Randstad. Geef een verschil tussen de leeftijdsopbouw van Parkstad Limburg en de Randstad
Slide 43 - Open vraag
De overheid wil de leefbaarheid in Parkstad Limburg verbeteren. Dit kan de overheid doen door de inrichting van de naoorlogse wijken in Parkstad Limburg aan te passen. Beredeneer dat dit relatief makkelijk te doen is als gevolg van de bevolkingsafname in Parkstad Limburg.
Slide 44 - Open vraag
Veel Nederlandse steden trekken tegenwoordig creatieve industrie en hoogwaardige dienstverlening aan. Om dit in Parkstad Limburg ook te bereiken kan de overheid investeren in de bewoners. Beredeneer welke investering in de bewoners de overheid het beste kan doen.
Slide 45 - Open vraag
Gebruik bron 19. De Noord/Zuidlijn heeft de bereikbaarheid van het noorden van Amsterdam ten opzichte van de rest van Amsterdam verbeterd. 2p 26 Geef hiervan twee oorzaken met behulp van de kaart in bron 19.
Slide 46 - Open vraag
Stelling: de Noord/Zuidlijn heeft de woonomgeving voor de bewoners van het centrum van Amsterdam verbeterd. 2p 27 Geef een argument voor deze stelling; een argument tegen deze stelling.
Slide 47 - Open vraag
Gebruik de bronnen 19 tot en met 21. De Noord/Zuidlijn kan het proces van gentrification rond station Amsterdam-Noord versterken. 2p 28 Geef aan waarom de Noord/Zuidlijn het proces van gentrification rond station Amsterdam-Noord kan versterken; waarom het proces van gentrification voor de huidige bewoners rond Amsterdam-Noord ongunstig kan zijn.
Slide 48 - Open vraag
Gebruik de bronnen 19 en 20. Een van de stations aan de Noord/Zuidlijn kan zich ontwikkelen tot een van de grootste stations van Nederland. 3p 29 Geef de naam van dit station; twee redenen waarom dit station zich kan ontwikkelen tot een van de grootste stations van Nederland.