Examentraining Les 1

Examentraining Les 1
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 4

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Examentraining Les 1

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen

Leerdoel 1: Faseovergangen begrijpen
Leerdoel 2: Temperatuurschalen en vriespuntsverlaging
Leerdoel 3: Ionentheorie
Leerdoel 4: Kwantitatieve berekeningen
Leerdoel 6: Vergelijkende ionenanalyse
Leerdoel 7: Moleculaire formules en reacties
Leerdoel 8: Moleculaire structuuranalyse
Leerdoel 9: Concentratieprincipes
Leerdoel 10: pH-waarde en zuur-base theorie
Leerdoel 11: Elektrische geleidbaarheid
Leerdoel 12: Praktische laboratoriumvaardigheden

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

fase overgangen
Als stoffen naar verschillende fases gaan noem je dit faseovergangen.

Elke faseovergang kost energie.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.3 Faseovergangen
Fasen en faseovergangen
  • Zes faseovergangen (verandering van fase)

Faseovergangen tussen vloeistof en gas:

vloeistof --> gas: verdampen
gas --> vloeistof: condenseren
 Blz. 125

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is het koken van een eitje een chemische reactie of niet?
Ja
Nee

Slide 5 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Is het verkleuren van verf een chemische reactie of niet?
Ja
Nee

Slide 6 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Is het hard worden van kaarsvet een chemische reactie of niet?
Ja
Nee

Slide 7 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Is het hard worden van beton een chemische reactie of niet?
Ja
Nee

Slide 8 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Temperatuurschalen

Slide 9 - Tekstslide

Vergelijking van temperatuurschalen met het kook- en vriespunt van water en het absolute nulpunt.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Fahrenheit#/media/Bestand:Temperature_Scales-NL.png

Temperatuurschalen
Vraag
Vraag

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een ion
  • een geladen atoom noem je een ion
  • Een negatief ion heeft meer elektronen dan protonen
  • een positief ion heeft minder elektronen dan protonen.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ionbinding


  • Aantrekking tussen + en - ionen noem je de ionbinding.
  • Zeer sterke binding

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ionaire verbindingen
Positieve en negatieve ionen trekken elkaar aan en kunnen een verbinding maken met elkaar: een ionbinding.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enkelvoudige of samengestelde ionen
  • Ionen zijn er in 2 vormen:
  • Enkelvoudige ionen, dit is vaak een enkel positief metaal ion.
  • Samengestelde ionen, dit zijn  ionen die bestaan uit 2 of meer niet metalen.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel valentie-elektronen heeft fosfor (P)?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Naamgeving moleculaire stoffen

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naamgeving moleculaire stoffen
Naam atoom 1 + naam atoom 2 EN rekening houden met aantal atomen!
Het aantal krijgt een Griekse voorvoegsel:
1 = mono                                                            VOORBEELD:
2 = di                                                                    P2O5         P = fosfor, is er 2x dus di
3 = tri                                                                                        O = oxide, is er 5x dus penta
4 = tetra                                                                dus: difosforpentaoxide
5 = penta
6 = hexa                              LET OP: O = oxide (ipv zuurstof), S = sulfide (ipv zwavel)

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naamgeving moleculaire stoffen 
(bestaan uit atomen die aan elkaar verbonden zijn)

Formule - triviale naam - systematische naam
H2O             water                   diwaterstofmono-oxide
CO            koolzuur             koolstofdioxide
N2O             -                             distikstofmono-oxide




Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eigenschappen van moleculaire stoffen
Moleculaire stoffen bevatten alleen niet-metaal atoomsoorten. 
Moleculaire stoffen geleiden geen stroom. 
Moleculaire stoffen hebben meestal een laag kookpunt en smeltpunt


Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eigenschappen van moleculaire stoffen
Moleculaire stoffen bevatten alleen niet-metaal atoomsoorten. 

Moleculaire stoffen geleiden geen stroom. 

Moleculaire stoffen hebben meestal een laag kookpunt en smeltpunt. 

 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Covalentie
Covalentie: het aantal atoombindingen dat een atoom kan vormen om de edelgasconfiguratie te verkrijgen.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorvoegsels bij moleculaire stoffen

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de covalentie van koolstof?
  • 4

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Covalentie
Covalentie
Elementen
1
H, F, Cl, Br, I
2
O, S, Se
3
N, P
4
C, Si

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Covalentie (periodiek systeem)

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ezelsbruggetje Covalentie
H     covalentie 1

O     covalentie 2

N    covalentie 3

C     covalentie 4

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de naam van CBr4?
A
koolstoftetrabromide
B
koolstoftetrabroom
C
koolstof(IV)broom
D
methaan

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de systematische naam van:
CF4
A
Koolstoftetrafluoride
B
Koolstofpentafluoride
C
Koolstoftetrafosfide
D
Monokoolstoftetrafluoride

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de systematische naam van
NF3
A
Stikstoffluoride
B
Stikstofdifluoride
C
Tristikstoffluoride
D
Stikstoftrifluoride

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de systematische naam van
S2O2
A
Dizwaveldioxide
B
Dizwaveldizuurstof
C
Zwaveldioxide
D
Zwavelzuurstof

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de systematische naam van H2O2?
A
monowaterstofdioxide
B
monowaterstofmono-oxide
C
diwaterstofdioxide
D
diwaterstofmono-oxide

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de covalentie?
A
Hoeveel bindingen een atoom aangaat
B
De lading die het ion krijgt
C
Het aantal schillen van het atoom
D
Het aantal elektronen in de buitenste schil

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de covalentie van stikstof?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de covalentie van zuurstof?
A
1
B
2
C
3
D
zuurstof heeft geen covalentie

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Concentratiebepaling

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Concentratie
  • Oplossingen bestaan uit een oplosmiddel en een opgeloste stof.
  • Hoe meer stof we oplossen, hoe hoger de concentratie
  • Denk bijvoorbeeld aan suiker, hoe meer suiker, hoe zoeter -> hogere concentratie suiker.
Concentratie=Volumeoplossing(L)Massaopgelostestof(g)

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Concentratie
Er zijn 2 maatcilinders met dezelfde concentratie.
Welke dan?
én waarom?

In de scheikunde dus: gr per liter (gr/L) 

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Concentratie 
Bij oplossingen gebruik je vaak concentratie.
c = concentratie in g/L
m = massa opgeloste stof in g
v = volume oplossing in L

Vb: wat is de concentratie suiker in energydrink? Een blikje van 250 mL bevat 27,5 g suiker. 
c=vm

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Je lost 20,0 mg stof op in een maatkolf van 250 ml.
Hoe groot wordt de massaconcentratie na aanvullen?
A
12,5 mg/L
B
80 mg/L
C
0,080 mg/L
D
0,125 mg/L

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2. Hoe groot is de massaconcentratie
in g/L van 4,66 g stof in 500 mL?
A
0,00932 g/L
B
107 g/L
C
0,107 g/L
D
9,32 g/L

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

3. We lossen 220 mg keukenzout op. Het eindvolume wordt 250,0 mL.
10,0 mL van deze oplossing bevat: ... mg keukenzout.
A
1,14 mg
B
0,88 mg
C
8,80 mg
D
88,0 mg

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

4. Je lost een suikerklontje van 2,00 g in een kopje
thee. Het totale volume is 150 mL.
Bereken de massaconcentratie suiker in gram
per liter.
A
1,33 g/L
B
75,0 g/L
C
0,075 g/L
D
13,3 g/L

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stoffen verspreiden zich 
Stoffen zijn altijd in beweging 

Ze willen zich verspreiden van een hoge concentratie (waar heel veel stof is) naar een lage concentratie

Afhankelijk van druk en temperatuur 

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe werkt een titratie?
Doel: bepalen van de onbekende concentratie
             van een oplossing 

  • Erlenmeyer (A) met oplossing met onbekende 
     
    concentratie.
  • Buret (B) bevat de oplossing met bekende 
     
    concentratie.
  • Met kraantje (C) kun je heel nauwkeurig vloeistof    
      toevoegen.
A
B
C

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies




Leerdoel 10: pH-waarde en zuur-base theorie
Leerdoel 11: Elektrische geleidbaarheid
Leerdoel 12: Praktische laboratoriumvaardigheden

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 53 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies