Stroomgeleiding = kan alleen bij vrije geladen deeltjes
Slide 3 - Tekstslide
§3.1
Slide 4 - Tekstslide
Stroomgeleiding
Vast
Vloeibaar
opgelost
metaal
ja
ja
-
zout
nee
ja
ja
moleculair
nee
nee
nee
Slide 5 - Tekstslide
Opbouw van atoom
electronen zijn -
protonen zijn +
Neutronen zijn neutraal
Protonen + neutronen in de
kern van een atoom
Slide 6 - Tekstslide
§3.1
Atoomnummer= aantal protonen (& elektronen)
massagetal = protonen + neutronen
protonen en elektronen zijn gelijk aan elkaar in een atoom (neutraal deeltje) Bij een ion (geladen deeltjes) zijn ze niet gelijk dan heeft het atoom minder of meer elektronen.
Slide 7 - Tekstslide
§3.1
Isotoop = zelfde stof maar met andere massa
Meer of minder neutronen in de kern
Slide 8 - Tekstslide
Doelen §3.2
eigenschappen van metalen kennen
edele en onedele metalen
metaalrooster/de bouw van metalen
metaalbinding
Slide 9 - Tekstslide
§3.2
Eigenschappen metalen:
glimmen
geleiden stroom en warmte
vervormbaar bij hoge temperaturen
meeste metalen hebben hoog smeltpunt
meeste metalen reageren met zuurstof en water
Slide 10 - Tekstslide
§3.2
Edele metalen = reageren niet met zuurstof en/of water
Goud, Zilver, platina
Onedele metalen= reageren (heftig) met water en/of zuurstof
Zink, ijzer, en alle andere metalen
Slide 11 - Tekstslide
§3.2
Binding= metaalbinding
Hele sterkte binding (daar door hoge kookpunten)
Negatieve elektron trekt aan positieve metaal ion (soort magneet + en -)
Slide 12 - Tekstslide
§3.2
Legering / alliage= mengsel van metalen.
Maak je als soort upgrade van het metaal
Bijvoorbeeld minder/niet laten reageren met water/zuurstof,
sterker maken van metaal
Slide 13 - Tekstslide
Doelen §3.3
Eigenschappen moleculaire stoffen
bindingen in moleculaire stoffen
weten wat de covalentie is
weten wat structuurformules zijn
Slide 14 - Tekstslide
Eigenschappen Moleculaire stoffen
Bestaan uit Niet-metalen
Geleiden geen stroom
Vaak laag smeltpunt
Eigenschappen verschillen veel van elkaar
Zijn de grootste groep van de 3
Slide 15 - Tekstslide
§3.3
Binding bij moleculaire stoffen = Atoombinding
Binding tussen atoomkern (positief) en de negatieve electronen
Bij chemische reactie worden de atoombindingen verbroken
Slide 16 - Tekstslide
§3.3
Covalentie = het aantal bindingen dat een atoom kan aangaan
kun je (bijna altijd) halen uit periodiek systeem
Atoombinding & covalante binding = hetzelfde
Covalente binding zie je in de
structuurformule op de afbeelding.
Slide 17 - Tekstslide
§3.3
Vanderwaalsbinding = Binding tussen de moleculen in een moleculaire stof.
Deze binding verbreek je als je een stof laat smelten/verdampen. De atoombinding blijft dan wel heel.
Slide 18 - Tekstslide
§3.3
Structuurformule= Manier om stoffen te tekenen
Zoek de covalentie op van een stof (dat is het aantal bindingen/streepjes) en teken hem
Slide 19 - Tekstslide
Doelen §3.4
Eigenschappen van zouten kennen
Ionrooster en ionbinding
Verhoudingsformule van zouten opstellen
Slide 20 - Tekstslide
§3.4
Eigenschappen zouten:
verbinding van metaal + niet-metaal
vloeibaar en opgelost in water geleiden ze stroom
in vaste fase zijn ze bros (niet buigzaam)
hebben een hoog smeltpunt
Slide 21 - Tekstslide
§3.4
Zouten bestaan uit een positief en negatief ion
Ion = atoom met een lading (door meer of minder elektronen)
Slide 22 - Tekstslide
§3.4
Ionrooster = geen stroomgeleiding in vaste fase mogelijk
Ionbinding houdt het bij elkaar
Metaal ion = +
Niet-metaal ion= -
Slide 23 - Tekstslide
§3.4
Ionbinding = door aantrekkingskracht van + en - ion
Bij smelten naar vloeistof verbreken de ionbindingen deels
Bij oplossen in water verbreken de ionbindingen
Slide 24 - Tekstslide
§3.4
Verhoudingsformules = Hoevaak het positieve en negatieve ion in het molecuul voorkomt.
Het zout is altijd NEUTRAAL (dus even veel + als - lading)
en vormen samen
Beide lading van 1 (+1 en -1= 0)
Na+
Cl−
NaCl
Slide 25 - Tekstslide
§3.4
. en hebben een ongelijke lading dus moet je gelijk maken
Mg2+
Cl−
MgCl2
Slide 26 - Tekstslide
Doelen §3.5
Weten wat oplossingen zijn
Weten wat de oplosbaarheid is
Rekenen aan de oplosbaarheid
Slide 27 - Tekstslide
§3.5
Oplossing= helder mengsel
Thee, zout of suiker in water enz
Slide 28 - Tekstslide
§3.5
Oplosbaarheid = hoeveelheid stof die je kunt oplossen
Veel suiker in thee = hoge concentratie suiker
Te veel suiker lost het niet op
Slide 29 - Tekstslide
§3.5
Oplosbaarheid = stofeigenschap
Oplosbaarheid = g/L
Slide 30 - Tekstslide
§3.5
Verzadigd= te veel stof in oplosmiddel kan niet meer oplossen
onverzadigd= je kunt nog meer stof toevoegen en het blijft oplossen
Slide 31 - Tekstslide
§3.5
.
Massa in gram
Volume in Liter
Concentratie g/L
Schrijf bij een berekening altijd de formule en de eenheid op !!