Spelling week 3 les 1
1 / 26
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
In welke tijd staat de volgende zin?
Zij bezeert haar teen.
Zij bezeert haar teen.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
Slide 3 - Quizvraag
In welke tijd staat de volgende zin?
Draaide hij rondjes?
Draaide hij rondjes?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
Slide 4 - Quizvraag
In welke tijd staat de volgende zin?
Wij schreeuwen keihard.
Wij schreeuwen keihard.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
Slide 5 - Quizvraag
Slide 6 - Tekstslide
Noem de persoonsvorm.
De verklede muzikanten zaten stil.
De verklede muzikanten zaten stil.
A
verklede
B
muzikanten
C
zaten
D
stil
Slide 7 - Quizvraag
Noem het onderwerp.
De verklede muzikanten zaten stil.
De verklede muzikanten zaten stil.
A
verklede
B
De verklede muzikanten
C
muzikanten
D
stil
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het lidwoord in de volgende zin?
De verklede muzikanten zaten stil.
De verklede muzikanten zaten stil.
A
De
B
verklede
C
muzikanten
D
zaten
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin?
De verklede muzikanten zaten stil.
De verklede muzikanten zaten stil.
Slide 10 - Open vraag
Slide 11 - Tekstslide
Schrijf op.....
Slide 12 - Open vraag
Slide 13 - Tekstslide
Schrijf op....
Slide 14 - Open vraag
Slide 15 - Tekstslide
Schrijf op....
Slide 16 - Open vraag
Slide 17 - Tekstslide
Schrijf op....
Slide 18 - Open vraag
Slide 19 - Tekstslide
Schrijf op....
Slide 20 - Open vraag
Slide 21 - Tekstslide
Schrijf op....
Slide 22 - Open vraag
Slide 23 - Tekstslide
Schrijf op....
