Taalbeschouwing blok 3

• Verkeer
• Primary Education
• Age 8

Wat is de tegenwoordige tijd?

Wat is de verleden tijd?

In welke tijd staat deze zin?
De jongens liepen naar huis.

1. Tegenwoordige tijd
2. Verleden tijd

In welke tijd staat deze zin?
Ik zong een mooi lied.

1. Tegenwoordige tijd
2. Verleden tijd

In welke tijd staat deze zin?
Ik doe mijn sokken aan.

1. Tegenwoordige tijd
2. Verleden tijd

In welke tijd staat deze zin?
Schrijf je het antwoord in je schrift?

1. Tegenwoordige tijd
2. Verleden tijd

In welke tijd staat deze zin?
Op 5 december was het pakjesavond.

1. Tegenwoordige tijd
2. Verleden tijd

Wat is een onderwerp?

Wat is een onderwerp?

1. praten
2. het
3. de juf
4. tegenwoordige

Wat is een onderwerp?

1. kijken
2. een
3. ooit
4. De hond

Wat is het onderwerp in deze zin?
De bus rijdt naar Rincon toe.

1. De bus
2. Rijdt
3. naar
4. Rincon

Welk onderwerp past hier?
........ zijn de liefste juffen

1. Juf Bri
2. Juf Nicole
3. het kind
4. Juf Bri en juf Nicole

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Wat is een werkwoord?

Welke samenstelling heeft een werkwoord?

1. roodborstje
2. napraten
3. schoolplein
4. tafelpoot

Welke samenstelling heeft 2 zelfstandige naamwoorden?

1. groteklok
2. nakijken
3. klokhuis
4. uitrekenen

'ophalen'
bestaat uit (kies er 2)

1. een voorzetsel
2. een zelfstandig naamwoord
3. een werkwoord
4. een bijvoeglijk naamwoord

'kleinkind'
bestaat uit (kies er 2)

1. een werkwoord
2. een bijvoeglijk naamwoord
3. een zelfstandig naamwoord
4. Een voorzetsel