Betrekkelijke voornaamwoorden

Betrekkelijke voornaamwoorden
Goal for this lesson:
Aan het eind van de les weet ik wanneer ik de betrekkelijke voornaamwoorden who, which en that kan gebruiken.  

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Betrekkelijke voornaamwoorden
Goal for this lesson:
Aan het eind van de les weet ik wanneer ik de betrekkelijke voornaamwoorden who, which en that kan gebruiken.  

Slide 1 - Tekstslide

Betrekkelijke voornaamwoorden (who, which and that)

Slide 2 - Tekstslide

How do we do this?
who/that: als je wilt verwijzen naar personen

The man who visited my birthday is my father.
These boys, who are learning about maths, are students.

Je kunt soms in de plaats van who ook that gebruiken; als er geen komma voor who in de zin staat.
The man that visited my birthday is my father.

Slide 3 - Tekstslide

How do we do this?
which/that: als je verwijst naar dingen en dieren

This is the car which I bought in 2013.
His wedding, which was fantastic, ended with a big party in their house.
Ook hier kun je which veranderen in that; alleen als er géén komma voor which staat.
This is the car that I bought in 2013.


Slide 4 - Tekstslide

Whose? 
Van wie? Geeft bezit aan.

Slide 5 - Tekstslide

Fill in the correct word: It was Peter ....was so nice to me.
A
who
B
which
C

Slide 6 - Quizvraag

Fill in the correct word: This is the cat ....followed me home.
A
who
B
which

Slide 7 - Quizvraag

Fill in the correct word (who, which, that) The police officer, ....wasn't there yesterday, was back.

Slide 8 - Open vraag

Welk woord past in de zin?

There’s a tree in the park ( who / that ) is over 100 years old.
A
that
B
who

Slide 9 - Quizvraag

Welke zin is juist?

A
This is the only goldfish that can do tricks.
B
This is the only goldfish who can do tricks.

Slide 10 - Quizvraag

Geef het juiste Engelse woord voor het Nederlandse woord tussen haakjes.
Tell me about the boy ( die ) ...... sailed around the world.
A
which
B
who

Slide 11 - Quizvraag

Welk woord hoort er op de open plek in de zin?

These are the papers ...... you’ll need for the meeting.
A
who
B
which

Slide 12 - Quizvraag

How did this introduction of this grammar item go?
A
I knew everything!
B
a few mistakes, but overall it went okay
C
I have to practise a little bit more
D
I don't get this at all...

Slide 13 - Quizvraag

Working on planner
1. Vraagwoorden A2.

2.Aanwijswoorden B1 + onderwerptoets (zie schema)

3.Betrekkelijk voornaamwoord who, which, that A2 + onderwerptoets
Kies telkens tussen de 2 opties  

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

0

Slide 16 - Video

Start of the video
Middle of the video
End of the video

Slide 17 - Sleepvraag

Today
* start straight away with exercise 2.5: 11
* check answers together
* Novel stars
*Christmas songs!
Tekst

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Wat wordt er gezongen? 
'Last Christmas, I gave you my heart
But the very next day you gave it away
__________________________________
__________________________________

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Wat wordt er gezongen? 
'What more can I do?
'Cause baby all I want for Christmas is you
______________________________
______________________________

Slide 22 - Tekstslide

Wat wil Mariah Carey voor kerst?
A
Jou
B
Niemand
C
Zichzelf
D
De kerstman

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Video

Wat word er gezongen?
'It's beginning to look a lot like Christmas
Everywhere you go
There's a tree in the Grand Hotel, one in the park as well
It's the sturdy kind that doesn't mind the snow'

Slide 25 - Tekstslide

Waar staat de stevige boom waar Michael Bublé over zingt?
A
In Leiden
B
In het park
C
In de Grand Hotel
D
In de HEMA

Slide 26 - Quizvraag

How will you be spending the holidays?

Slide 27 - Woordweb