3.Staat er een lange of een korte e in de stam?
(bij lange e krijg je ie, bij korte e krijg je i)
4.Hoort het werkwoord bij de uitzonderingen?
(Bij nehmen, geben, treten(lange e)krijg je toch een i!
Bij gehen en stehen krijg je GEEN e-i Wechsel)
5.vul dan de juiste vorm in van het werkwoord.