KOMMA
1. Wanneer je twee zinnen samenvoegt:
Tussen twee persoonsvormen:
Als jij opschiet, kunnen we de trein nog halen.
2. Voor verbindingswoorden. Dit zijn: maar, doordat, nadat, omdat, terwijl, want, voordat, zodat, zodra, dan.
Jan is gek op vis, maar hij eet geen vlees.
LET OP: voor EN en OF komt meestal geen komma
3. Voor een deel van de zin dat geen zelfstandige zin is. Je kunt de zin niet los uitspreken:
We hebben een fijne vakantie gehad, die bovendien lekker lang duurde.
4. Bij een opsomming: Mijn lieve, gezellige en knappe man.