In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
3.2. Kopen op krediet (B)
Slide 1 - Tekstslide
Terugblik
Slide 2 - Tekstslide
WELK SPAARMOTIEF HOORT ERBIJ?
Jasmijn wil over twee jaar een scooter kopen.
Kevin zet elke maand wat geld apart voor het geval zijn laptop kapotgaat.
Fatima wil genoeg geld hebben om later een huis te kopen en zet nu elke maand een deel van haar salaris opzij.
Jeroen wil volgend jaar op vakantie naar Spanje en legt daarvoor elke maand wat geld opzij.
Lara spaart elke maand een deel van haar inkomen zodat ze later een goed pensioen heeft.
Sander spaart omdat hij bang is dat hij zijn baan kwijtraakt en dan geld nodig heeft om een tijdje zonder inkomen te overleven.
Esther legt elke maand geld opzij voor als er onverwachte rekeningen komen, zoals reparaties aan haar auto.
Brian spaart om over vijf jaar te kunnen beginnen met een eigen bedrijf.
Hajar heeft geen specifiek doel, maar ze zet elke maand geld opzij om op de lange termijn meer geld te hebben.
Slide 3 - Tekstslide
3.2. Kopen op krediet (B)
Slide 4 - Tekstslide
Wat zou jij doen?
Sam heeft een nieuwe laptop nodig voor school, maar heeft slechts € 300 gespaard. De laptop die Sam wil kopen kost € 783. Sam ziet dat de winkel een lening aanbiedt waarbij je in 8 maanden € 100 per maand betaalt. Sam vraagt zich af of dit een goede keuze is.
Sam zou moeten wachten en verder sparen totdat er genoeg geld is.
Sam zou de lening moeten nemen, want een nieuwe laptop is belangrijk voor school.
Sam zou moeten overwegen om een goedkopere laptop te kopen.
Slide 5 - Tekstslide
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
uitleggen wat het begrip krediet betekent.
uitleggen dat er verschillende redenen zijn om geld te lenen.
uitleggen wat het begrip lenen betekent en hoe lenen werkt.
uitleggen wat je moet betalen voor een lening.
uitleggen wat het termijn en looptijd.
Wat gaan we leren?
Slide 6 - Tekstslide
Lenen is het verschuiven van toekomstige koopkracht naar het heden (nu).
Een ander woord voor een lening is een krediet.
Lenen
Slide 7 - Tekstslide
Er zijn drie leenmotieven (reden om te lenen):
voor een grote uitgaven.
voor het opvangen van tegenvaller.
voor het opvangen van een tijdelijk geldtekort.
Leenmotieven
Slide 8 - Tekstslide
Voordelen
Je kunt gelijk kopen wat je wilt hebben.
Je kan geld lenen als je onverwachts dringend geld nodig hebt.
Nadelen
Je hebt een schuld.
Je moet de lening terugbetalen.
Je moet meer betalen, dan je geleend hebt. Dat heet rente.
Voor- en nadelen van lenen
Slide 9 - Tekstslide
Een termijn is een bedrag dat iemand regelmatig (maandelijks) moet betalen.
Een termijn bestaat uit:
Rente (de vergoeding voor lenen)
Aflossing (het leenbedrag).
Terugbetalen in termijnen
Slide 10 - Tekstslide
Je leent voor een nieuwe auto € 15 000,-. Je betaalt deze in 36 maanden terug. Het maandtermijn is € 484,-.
Wat zijn de rentekosten van deze lening?
Opdracht
Totale rente = (aantal maanden x termijn) - bedrag lening
Slide 11 - Tekstslide
Je betaalt 36 maanden lang € 484,- per maand terug.
Je betaalt dus totaal 36 maanden x € 484,- = € 17.424,-.
De rentekosten van deze lening zijn dus € 17.424,- - € 15.000,- = € 2.424,-
Opdracht
Slide 12 - Tekstslide
VRAGEN?
Slide 13 - Tekstslide
OPDRACHTEN
Maak de opgaven 1 t/m 16 op bladzijde 64 en 65 van werkboek 3A!
Klaar? Ga dan aan de slag met het huiswerk. Dat zijn opgave 17 t/m 32 op bladzijde 65 en 66.
Klaar? Dan kun je nakijken en heb je geen huiswerk.
timer
10:00
Rood = Zelfstandig en stil werken.
Geel = Fluisteren en overleggen toegestaan
Groen = Praten
Slide 14 - Tekstslide
Wat betekent krediet?
A
Het bedrag dat je hebt gespaard.
B
Het bedrag dat je betaalt voor een lening.
C
Het bedrag dat de bank aan jou wil uitlenen.
D
Het bedrag dat je moet ontvangen voor geleverde goederen.
Slide 15 - Quizvraag
Welke van de volgende redenen kan een reden zijn om geld te lenen?
A
Omdat je niet genoeg spaargeld hebt voor een grote aankoop.
B
Omdat je geen zin hebt om te werken.
C
Omdat je meer geld wilt krijgen dan je hebt.
D
Omdat je je schuld wilt verhogen.
Slide 16 - Quizvraag
Wat moet je betalen voor een lening?
A
Rente en het geleende bedrag.
B
Alleen het geleende bedrag.
C
Een boete als je te laat bent.
D
Het totaalbedrag van je spaargeld.
Slide 17 - Quizvraag
Wat wordt bedoeld met de looptijd van een lening?
A
De maximale rente die je betaalt.
B
Het totaalbedrag van de lening.
C
Het bedrag dat je per maand betaalt.
D
De periode waarin je de lening moet terugbetalen.
Slide 18 - Quizvraag
Je leent voor een renovatie € 10.000,-. Je betaalt deze in 24 maanden terug. Het maandtermijn is € 450,-. Wat zijn de rentekosten van deze lening?
A
€ 1.000,-
B
€ 1.800,-
C
€ 800,-
D
€ 2.800,-
Slide 19 - Quizvraag
Huiswerk voor de volgende les:
Maken opgaven 1 t/m 32 van hoofdstuk 3.2 Kopen op krediet op bladzijde 64 t/m 66.