studiedag begaafdheid

Studiedag begaafdheid
maandag 6 januari

Door: Sylvie,  met hulp van Frederiek en Marjan


1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
OnderwijswetenschappenWOHBOStudiejaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Studiedag begaafdheid
maandag 6 januari

Door: Sylvie,  met hulp van Frederiek en Marjan


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

startopdracht


Hoe kun je, zonder je pen van het papier te halen, alle negen stippen met elkaar verbinden door middel van vier rechte lijnstukken?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

introductie 
Wie ben ik? 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma
Introductie begaafdheid
Introductie executieve vaardigheden
Spelen 'escape room'




Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begaafdheid?

Slide 5 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Feit of fabel:
(Hoog) begaafden hebben 'pushende' ouders
A
Feit
B
Fabel

Slide 6 - Quizvraag

UIt vooroordelenspel, geen toelichting
Feit of fabel:
De meeste mensen met een IQ>130 ronden een universitaire studie met succes af.
A
Feit
B
Fabel

Slide 7 - Quizvraag

Er zwerft al heel lang een getal van 16% rond, maar dat is geheel niet wetenschappelijk. In het geheel rond ongeveer 10% van de mensen in Nederland een universitaire studie af. !6% is in ieder geval meer dan gemiddeld. Het is echter wel duidelijk dat een IQ van meer dan 130 geen enkele garantie is voor een universitaire graad. (en wellicht voor veel mensen ook niet gewenst) 
Feit of fabel:
Begaafde kinderen zijn gemotiveerd om te leren
A
Feit
B
Fabel

Slide 8 - Quizvraag

Vrijwel alle kinderen zijn in principe gemotiveerd om te leren, maar de leerstof moet in de zone van de naaste ontwikkeling zitten, wil een kind tot leren komen. Als een onderwerp aansluit bij de interesse van een leerling en de leerstof voldoende uitdagend is, stijgt de motivatie om hier onog meer over te leren. Ook is het belangrijk dat het nieuw is (nog niet gekend) wil het echt aanspreken. 
Feit of fabel:
De houding van de leerkracht ten opzichte van de (hoog)begaafde leerling bepaalt in belangrijke mate het succes van de onderwijsaanpassingen.
A
Feit
B
Fabel

Slide 9 - Quizvraag

UIt het vooroordelenspel hoogbegaafdheid, geen toelichting

Begaafdheid
  • Cognitieve kenmerken
  • Zijnskenmerken

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  1. Cognitieve factoren

Slide 11 - Tekstslide

Dit 'drieringenmodel' geeft aan dat (hoog)begaafden vaak over de volgende persoonlijkheidskenmerken beschikken:
Hoge intellectuele vermogens: intelligentie die boven het gemiddelde ligt, vaak gemeten met een prestatie- of intelligentietest, meestal uitgedrukt met een intelligentiequotiënt (IQ);
Taakgerichtheid en volharding (motivatie): doorzettingsvermogen om een taak te volbrengen;
Creatief vermogen: het vermogen om op een originele en vindingrijke wijze oplossingen voor problemen te bedenken.

het meerfactorenmodel van Mönks benadrukt het belang van een goede interactie met de sociale omgeving voor een gezonde ontwikkeling.
Hierbij gaat het met name om de wisselwerking met gezin, school en vrienden (ontwikkelingsgelijken). Pas bij een goed samenspel van de persoonskenmerken en sociale omgevingen kan (hoog)begaafdheid zich ontwikkelen. Dit kan alleen als leerlingen zich ook de sociale competentie eigen maken.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Een hoogbegaafde is een snelle en slimme denker, die complexe zaken aankan. Autonoom, nieuwsgierig en gedreven van aard. Een sensitief en emotioneel mens, intens levend. Hij of zij schept plezier in creëren.

Slide 15 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Signalering 
Uitgangspunten: 
  • zonder kennen geen (h)erkennen (kennis)
  • signaleren vereist een rijke leeromgeving
  • waarderen en stimuleren van talent in ontwikkeling
  • begrijpen en erkennen betekent afstemmen (in gesprek met de leerling) 

Slide 16 - Tekstslide

Proces van verkenning! nieuwsgierig zijn en kritisch kijken. 
Om begaafde kinderen te herkennen, heb je kennis nodig met betrekking tot hoogbegaafdheid. De kenmerken en de profielen bijvoorbeeld. 
Om begaafdheid te herkennen, heb je een rijke leeromgeving nodig, waar kinderen geprikkeld worden, uitgenodigd worden om te leren, ontdekken, onderzoeken. Waarin iets te signaleren valt. 

Waardeer ook de kenmerken van deze kinderen. autonoom en creatief. Waardeer je dat en stimuleer je dat of wil je liever dat ze met het juiste antwoord komen en doen wat er van ze gevraagd wordt. (wezenlijk dingen) 
Afstemmen: werkwoord waarin communiceren met de leerling essentieel is. 

Zie en begrijp je mij: relatie

Slide 17 - Tekstslide

kan je leerlingen selecteren door ze allemaal dezelfde opdracht te geven en op dezelfde manier te bekijken of is dat toch maatwerk. Afstemmen en aanvoelen. 

Slide 18 - Tekstslide


Hier kan je niet een lijst van maken die je kan afvinken. Bijvoorbeeld: plezier in creeeren, creatief zijn. Als een omgeving bent waar hier voor geen ruimte is, dan zul je dat ook niet zien. 

leeromgeving creeren:  zodat je dit kan waarnemen bij kinderen, zodat ze weten dat ze hierin gewaardeerd en gezien. 
 worden. 

Gaat vooral om begaafdheidskenmerken
Talenten worden pas zichtbaar als ze gestimuleerd worden!

stimulerend signaleren

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Video

Deze slide heeft geen instructies

profielen Bets en Neihart

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

profielen

Dynamisch en context afhankelijk

Slide 25 - Tekstslide

Ook hierbij geldt natuurlijk dat het afhankelijk is van de situatie. Het kan zijn dat verschillende leerkrachten voor  een kind een ander profiel zien, omdat bijvoorbeeld het kind een vak heel interessant (en dus succesvol gedrag laat zien) en bij een andere leerkracht meer onderduikend gedrag laat zien. 
herkenning
Aan welke leerlingen denk jij bij deze profielen? 
Schrijf deze namen op het blad en geef aan wat je ziet bij deze leerling.  Met behulp van o.a. de behoeften en ondersteuning van school: vul ook in wat de leerling nodig heeft. 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Je ziet iets pas vaak als je weet wat je moet zien. 
Feit of Fabel:
Begaafde kinderen kunnen zelfstandig leren zonder instructie/begeleiding.
A
Feit
B
Fabel

Slide 28 - Quizvraag

Begaafde kinderen kunnen relatief makkelijk informatie tot zich nemen, grote gehelen overzien en verbanden leggen. Dat betekent niet dat ze per definitie gemakkelijk leren of dat ze geen instructie nodig hebben.  Uitdaging is voor begaafde leerlingen belangrijk. Als ze op hun eigen niveau uitgedaagde worden -  binnen de zone van naaste ontwikkeling -n dan hebben ze ook uitleg en begeleiding nodig. 
Sommige begaafde kinderen hebben nooit echt hoeven leren en hebben daar hulp bij nodig. Als iets niet vanzelf gaat, kan opgeven makkelijk zijn, en dan ben jij als leerkracht heeft belangrijk. 
Fabels of Feiten? Wat is geen fabel/vooroordeel?
A
Begaafde kinderen kunnen zelfstandig leren zonder instructie
B
Begaafde kinderen die in de plusklas zitten, zijn in hun eigen klas minder gemotiveerd.
C
Als begaafde leerlingen naar de plusklas gaan en.of als zijn versneld zijn, dan hoeft de leerkracht in de klas minder aanpassingen te doen.
D
Alleen specialistische leerkrachten kunnen goed onderwijs bieden aan begaafde leerlingen.

Slide 29 - Quizvraag

A: Fabel: begaafde kinderen kunnen relatief makkelijk informatie tot zich nemen, grote gehele overzien en verbanden leggen. Dat betekent niet dat ze per definitie gemakkelijk leren of dat ze geen instructie nodig hebben. Uitdaging si voor begaafde leerlingen belangrijk. Als ze op hun eigen niveau uitgedaagd worden - binnen de zone van naaste
 ontwikkeling - dan hebben zij ook uitleg en begeleiding nodig. 
Sommige begaafde kinderen hebben nooit echt hoeven te leren en hebben daarbij hulp nodig. Als iets niet vanzelf gaat, kan opgeven gemakkelijk zijn en dan ben jij als leerkracht heel belangrijk. 

B: Feit: Uit onderzoek blijkt dat begaafde leerlingen gemotiveerder zijn in de plusklas dan in de reguliere klas. In de plusklas is vaak meer ruimte voor eigen keuzes, worden leerlingen begeleid in het oplossen van (complexe) problemen en kunnen ze samenwerken en leren met ontwikkelingsgelijken. Er worden vaak andere type activiteiten aangeboden dan in de reguliere klas, wat ook motiverend kan werken. 

C: Een plusklas kan begaafde leerlingen helpen om te werken aan leerdoelen waar ze in de reguliere groep niet aan toe komen. Het uitgedaagd worden, wken aan bijvoorbeeld executieve functies en het ervaren van wrijvingsmomenten (leerkuil) kunnen in de plusklas plaatsvinden. Echter begaafde leerlingen zijn alle dagen begaafd. Ook in de reguliere klas is aanpassingen nodig voor deze leerlingen, zoals compacten en verrijken. 

D: Fabel: OM goed les te kunnen geven aan begaafde leerlingen, is het belangrijk dat een leraar de kenmerken van begaafdheid herkent/signaleert en dat hij kennis heeft van hoe begaafde leerlingen leren. Een goede relatie met de leerkracht en het begrip van de leerkracht voor hoe een begaafde kind is en leert, zijn belangrijke voorwaarden om begaafde leerlingen goed in hun kracht te kunnen zetten. Dat hoeft niet per se een gespecialiseerde leerkracht te zijn. 
Verdeling
  1. Kinderen die behoefte hebben aan pluswerk en ander uitdagend materiaal
  2. + kinderen die daarnaast behoefte hebben aan de Einsteingroep. Uitdagende leeromgeving, leren op een andere manier, leren met peers, frustratie. 
  3. + kinderen waarbij dit niet voldoende is: versnellen, eigen leerlijn, verbreding, etc

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

opdracht studiedag 5 maart
  1. Nadenken over de rijke leeromgeving in de klas (wat doe je al, wat zou je kunnen veranderen)  (ook JI leerkrachten) 
  2. Overzicht maken van kinderen die meer nodig hebben. 
  3. Bedenken welke profiel(en) deze kinderen vallen en omschrijving maken bij het kind 
  4. Dit delen met de JI leerkrachten (zodat zij opdracht 5 ook kunnen uitvoeren) 
  5. Bedenken wat je voor deze leerling kunt aanpassen en welke groep de leerling valt
  6. Dit delen met Sylvie voor de voorjaarsvakantie. 


Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies