Unit 1 + 2

• Engels
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 3

Bij gebruik van de present simple en present continuous praat je over

1. het verleden
2. de toekomst
3. het heden
4. alledrie

Present simple
It ....... (to start) in 10 minutes.

1. start
2. starts

Wat betekent 'to attend' in het Nederlands?

1. meedoen met/deelnemen aan
2. aannemen
3. overdoen
4. aangaan

Sleep de signaalwoorden naar de juiste tijd.

Present simple

4x

Present continuous

2x

 always

 never

 every   day

 at the moment

 right now

 sometimes

Wat betekent 'to expect' in het Nederlands

1. ergeren
2. evenaren
3. eten
4. verwachten

Which word should be filled in?
fly - ..... - flown

1. fly
2. flow
3. flew
4. flown

Welke van deze woorden zijn intensifiers: absolutely, deeply, extremely, quite, really, so, too, very

1. allemaal
2. geen van allen
3. alleen absolutely
4. alleen really

Wanneer gebruik je een intensifier in een zin?

1. om de zin langer te maken
2. om de betekenis van een ander woord af te zwakken
3. om de betekenis van een ander woord te versterken

Sleep de wooren naar de juiste plek!

intensifier

preposition (voorzetsel)

absolutely

extremely

perfectly

deeply

quite

really

very

above

under

behind

in front of

around

between

at

Wat betekent het woord 'brightness' in het Nederlands

1. mistig
2. helderheid
3. doorzichtig
4. vertekend

Welk woord moet hier worden ingevuld?
busy - ..... - busiest

1. busyer
2. buser
3. busier
4. busser

Wat is de vergrotende trap van
powerful

1. more powerful
2. powerfuller
3. powerfullier
4. powerfulst

Hoe vertaal je 'besparen' naar het Engels?

1. to spend
2. to load
3. to spair
4. to save

Sleep de woorden naar de juiste tijd.

Past simple

Present perfect

worked

walked

brought

have worked

have walked

did

have done

have brought

Hoe vertaal je deze zin naar het Nederlands:
What is your exact location?

Hoe vertaal je 'terugkeren' naar het Engels?

1. to back down
2. to return
3. to go
4. to run

Sleep de wooren naar de juiste plek!

linking word 

9x

relative pronoun (betrekkelijk voornaamwoord) 4x

after

because

before

but

nor

 or

so

who

which

that

whose

until

yet