EKBE 3: directe en indirecte kosten

Je heb kennis van:
  • kostensoorten
  • vaste en variabele kosten
  • direct en indirecte kosten
  • kostprijsberekeningen
  •  break-evenpoint (berekening/ grafisch)
  •  afschrijvingen en  berekenen
  •  financieringsvormen/ rechtspersonen
  • kengetallen, zoals het debiteurensaldo en de omloopsnelheid debiteuren
  • diverse kengetallen, zoals het crediteurensaldo en inkopen op rekening

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Je heb kennis van:
  • kostensoorten
  • vaste en variabele kosten
  • direct en indirecte kosten
  • kostprijsberekeningen
  •  break-evenpoint (berekening/ grafisch)
  •  afschrijvingen en  berekenen
  •  financieringsvormen/ rechtspersonen
  • kengetallen, zoals het debiteurensaldo en de omloopsnelheid debiteuren
  • diverse kengetallen, zoals het crediteurensaldo en inkopen op rekening

Slide 1 - Tekstslide

Indeling kosten
  • Kosten categorieën,
  • Constante of variabele kosten,
  • Directe of indirecte kosten.

Slide 2 - Tekstslide

Onderhoud van een bedrijfspand behoort tot de
A
directe kosten
B
indirecte kosten

Slide 3 - Quizvraag

De inkoopprijs van de verkochte goederen behoort tot de:
A
directe kosten
B
indirecte kosten

Slide 4 - Quizvraag

Op welke wijze kun je indirecte kosten bij de directe kosten van een product onderbrengen?
A
De directe kosten verhogen met een opslagpercentage
B
De directe kosten verhogen met een vast opslagbedrag
C
De directe kosten verhogen met de opslagkosten

Slide 5 - Quizvraag

Welke methode van kostprijs berekening gebruiken we hier?
Totale directe kosten € 15.000,-
Opslag indirecte kosten € 5.625,-
Kostprijs € 20.625,-
A
Fabricage kostprijs
B
primitieve opslag methode
C
Enkelvoudige opslag methode
D
verfijnde opslag methode

Slide 6 - Quizvraag

Totale directe kosten € 15.000,-
Opslag indirecte kosten € 5.625,-
Kostprijs € 20.625,-

Bereken het opslagpercentage voor indirecte kosten:
A
27,3%
B
37,5%
C
137,5%
D
266,7%

Slide 7 - Quizvraag

Imane heeft voor de fabricage van een armband €100,- aan materiaalkosten en € 150,- aan arbeidskosten.
De opslag voor indirecte kosten is 40% van de totale directe kosten.
Wat is haar integrale kostprijs?
A
€ 290,-
B
€ 310,-
C
€ 350,-

Slide 8 - Quizvraag

Welke methode van kostprijs berekening gebruiken we hier?
Directe grondstof kosten € 200
Directe loon kosten € 450
Opslag indirecte grondstof kosten 20%
Opslag indirecte loonkosten 10%
Bereken de kostprijs.
A
Fabricage kostprijs
B
primitieve opslag methode
C
Enkelvoudige opslag methode
D
verfijnde opslag methode

Slide 9 - Quizvraag

De kostprijs is € 240,-
Winstopslag is 40% van de verkoopprijs.
Hoeveel is de verkoopprijs?
A
€ 96,-
B
€ 336,-
C
€ 400

Slide 10 - Quizvraag

De verzendkosten van je producten zijn
A
directe kosten
B
indirecte kosten

Slide 11 - Quizvraag

Brandstofkosten heftruck van het magazijn
A
Directe kosten
B
Indirecte kosten

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een directe kostenpost?
A
Loonkosten boekhouder
B
Huurkosten pand
C
Grondstofkosten
D
Verzekeringskosten inboedel

Slide 13 - Quizvraag

Directe grondstof kosten € 200
Directe loon kosten € 450
Opslag indirecte grondstof kosten 20%
Opslag indirecte loonkosten 10%
Bereken de kostprijs.
A
€ 735,-
B
€ 760,-
C
€ 845,-

Slide 14 - Quizvraag

Over welk onderwerp zou je meer willen weten?

Slide 15 - Woordweb