17.5 deel 2

Genexpressie
Cellen kunnen de genexpressie regelen door:
  • epigenetica - chromatinestructuur
  • epigenetica - DNA structuur
  • regelen van de transcriptie prokaryoten
  • regelen van translatie
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Genexpressie
Cellen kunnen de genexpressie regelen door:
  • epigenetica - chromatinestructuur
  • epigenetica - DNA structuur
  • regelen van de transcriptie prokaryoten
  • regelen van translatie

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Regeling transcriptie - prokaryoten





Voorbeeld: regulatie van genen voor de aanmaak van enzymen om lactose te verteren (bron 21)

Slide 3 - Tekstslide

Regeling transcriptie - prokaryoten





Structuurgenen coderen voor de eiwitten die lactose kunnen verteren


Slide 4 - Tekstslide

Regeling transcriptie - prokaryoten





Regulatorgen codeert voor een repressoreiwit


Slide 5 - Tekstslide

Regeling transcriptie - prokaryoten





Repressoreiwit bindt aan de operator van de structuurgenen en voorkomt de binding van RNA polymerase aan de promotor.


Slide 6 - Tekstslide

Regeling transcriptie - prokaryoten





Bij aanwezigheid van lactose bindt lactose aan het repressoreiwit en inactiveert het -> het laat los.



Slide 7 - Tekstslide

Regeling transcriptie - prokaryoten





Zonder repressoreiwit kan RNA polymerase binden aan de promotor en worden de structuurgenen afgelezen.



Slide 8 - Tekstslide

Tryptofaan
operon
Deze operon werkt precies omgekeerd; hier gaat het namelijk om tryptofaan synthese en niet tryptofaan afbraak (zoals bij lac operon, lactose afbraak)
Bron...
bovenaan blz 35 boek

Slide 9 - Tekstslide

Genexpressie
Cellen kunnen de genexpressie regelen door:
  • epigenetica - chromatinestructuur
  • epigenetica - DNA structuur
  • regelen van de transcriptie eukaryoten
  • regelen van translatie

Slide 10 - Tekstslide

Genexpressie bij eukaryoten
  • staat onder controle van transcriptiefactoren (eiwitten)
  • TATA-box van de promoter
  • enhancers en silencers
  • activatoreiwitten en repressoreiwitten
  • koppeling RNA-polymerase en start transcriptie

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Regeling transcriptie - eukaryoten (71F)
x





Activatoreiwitten (1) binden aan enhancer-DNA en stimuleren de binding van RNA polymerase aan de promotor (gen-specifiek)



Slide 13 - Tekstslide

Regeling transcriptie - eukaryoten (71F)
x





Coactivator-eiwitten (2) zorgen voor koppeling tussen verschillende 
transciptiefactoren en stimuleren de binding van RNA polymerase (niet gen-specifiek)


Slide 14 - Tekstslide

Regeling transcriptie - eukaryoten (71F)
x




TATA bindende transcriptiefactor (3) bindt aan de TATA-box (niet gen-specifiek)

Slide 15 - Tekstslide

Regeling transcriptie - eukaryoten (71F)






Basale transcriptiefactoren (4) zijn nodig voor de binding van RNA polymerase (niet gen-specifiek)




Slide 16 - Tekstslide

Regeling transcriptie - eukaryoten (71F)






Buigingseiwit is soms nodig om een juiste lus in het DNA te maken zodat het transcriptiecomplex gevormd kan worden. 




Slide 17 - Tekstslide

Regeling transcriptie - eukaryoten (71F)






Repressoreiwitten (6) binden aan silencer-DNA en voorkomen de binding van RNA polymerase aan de promotor (gen-specifiek)




Slide 18 - Tekstslide

Regeling transcriptie - eukaryoten (71F)






Regulerend DNA (7): enhancer DNA en silencer DNA zijn de bindingsplaatsen voor activatoreiwitten en repressoreiwitten. Hier wordt de transcriptie geregeld.




Slide 19 - Tekstslide

Genexpressie
Cellen kunnen de genexpressie regelen door:
  • epigenetica - chromatinestructuur
  • epigenetica - DNA structuur
  • regelen van de transcriptie
  • regelen van translatie

Slide 20 - Tekstslide

Regeling translatie
Hetzelfde pre mRNA kan door verschillende splicing (verwijderen introns) andere mRNA en dus andere eiwitten opleveren.

Slide 21 - Tekstslide

Regeling
translatie

Translatie kan pas 
beginnen na het 
aanhechten van de poly-A staart (AAAAA staart). 
Door dit proces te remmen door binding met een eiwit kan de translatie vertraagd worden.

Slide 22 - Tekstslide

Wat is geen overeenkomst tussen genregulatie van eukaryoten en prokaryoten?
A
Beide maken gebruik van RNA-polymerase
B
Beide maken gebruik van een promotor
C
Beide maken gebruik van transcriptiefactoren
D
Beide maken gebruik van een repressor

Slide 23 - Quizvraag

Op welke plek langs het mRNA begint het ribosoom met de eiwitsynthese?
A
promotor
B
tatabox
C
operator
D
startcodon

Slide 24 - Quizvraag

E.coli a heeft een mutatie in de promotor van een gen. E.coli b heeft een mutatie in de operator van een gen. In welke bacterie wordt het eiwit geproduceerd?
A
in bacterie a en b
B
alleen in bacterie a
C
alleen in bacterie b
D
in geen enkele bacterie

Slide 25 - Quizvraag

werkblad genexpressie

Slide 26 - Tekstslide