Tegenstelling: je geeft twee items aan die het tegenovergestelde zijn van elkaar.
Tijdaangevend: je geeft aan hoe is is ten opzicht van vroeger of in de toekomst.
Samenvatting: je vat een stuk tekst samen
Toelichting of uitleg: je doet een uitspraak en geeft voorbeelden
Vergelijking: je geeft een vergelijking aan (net als)
Voorwaarde: je stelt een voorwaarde (als, mits)