keuze voorzetsels

 Lernziele leerdoelen 
- je kan de regels van sterke werkwoorden  benoemen en toepassen
- Aan het eind van de les weten jullie wat de keuzevoorzetsels zijn.
- Aan het eind van de les weten jullie wanneer je bij een keuze voorzetsel de 3e en/of 4e naamval krijgt en kunnen jullie dit in eenvoudige zinnen toepassen.


1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

 Lernziele leerdoelen 
- je kan de regels van sterke werkwoorden  benoemen en toepassen
- Aan het eind van de les weten jullie wat de keuzevoorzetsels zijn.
- Aan het eind van de les weten jullie wanneer je bij een keuze voorzetsel de 3e en/of 4e naamval krijgt en kunnen jullie dit in eenvoudige zinnen toepassen.


Slide 1 - Tekstslide

 Herhaling (Wiederholung)
 Sterke werkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Welke regels heb je geleerd over de sterke werkwoorden?

Slide 3 - Woordweb

Welke uitzonderingen ken je ? 
- ww met lang e in de stam behouden de e -

- ww met lang e krijgen kort i 
ww nehmen 

Slide 4 - Tekstslide


geben, nehmen en treten

 
hebben alle 3 een lange –e klank, maar krijgen een i bij de du en er/sie/es vervoeging
Nehmen 🡪 Du nimmst en er/sie/es nimmt
e klank ook gewoon bij du en er/sie/es



bewegen, stehen, gehen en genesen 

hebben een –e klank in de stam, maar houden die –die –e klank ook gewoon bij du en er/sie/es

Slide 5 - Tekstslide

Wiederholung 
Leerdoel vorige les: Je kunt de sterke werkwoorden in de tegenwoordige tijd vervoegen.

1. Unser neuer Torwart ... (vangen) jeden Ball.
2. Im Urlaub ... (slapen) du in einem Zelt.
3. ... (eten) er gern in einem Restaurant?
4. ... (zien) du dir das Spiel im Fernsehen an?

Slide 6 - Tekstslide

Wat hebben we geleerd over keuzevoorzetsels?

Slide 7 - Woordweb

Die Wechselpräpositionen
Wechselpräpositionen zijn keuze voorzetsels. Hiernaast zie je de 9 voorzetsels waar het om gaat. 
Waarom heten ze keuze voorzetsels? Dit komt doordat ze soms een derde naamval genereren en soms een vierde.  

Mag je zelf kiezen? Nee, in de volgende filmpjes ga ontdekken wanneer ze een derde of een vierde naamval krijgen? Bekijk de filmpjes en maak aantekeningen in je schrift.  

Slide 8 - Tekstslide

0

Slide 9 - Video

Samengevat.....
Bekijk je gemaakte aantekeningen en vul aan!
De 9 keuzevoorzetsels zijn: 
an: aan, op
auf: op
hinter: achter
neben: naast
in: in, over
über: boven
unter: onder
vor: voor
zwischen:tussen

Slide 10 - Tekstslide

Samengevat.....
Zie je één van deze voorzetsels in de zin staan en je moet daarna een pers.vns, lidwoord etc invoeren dan moet je jezelf de volgende vragen stellen om te bepalen welke naamval het pers.vnw, lidwoord etc krijgt. 

Is het op een plek? Wo? Dan krijgt het pers.vnw een 3e naamval. Ook als je kunt vragen wann? krijgt het een derde naamval. 
Is het een beweging en kun je dus vragen wohin? Dan krijg je een 4e naamval

Slide 11 - Tekstslide

De 7/2 regel
Soms kun je niet vragen waar/waarheen of wanneer en dan gaat bij deze voorzetsels de 7/2 regel in. Dat houdt in dat auf en über altijd een 4e naamval krijgen en de overige 7 voorzetsels een 3e naamval krijgen. 


Slide 12 - Tekstslide

De 7/2 regel
Voorbeeld: 
Ik wacht op mijn vriend.
Ich warte auf mein..... Freund. 
Als je zou zeggen "Ich warte auf meinem (3e naamval) Freund". Dan zit je letterlijk op je vriend en wacht je daar, dus als je wilt zeggen dat je  vriend er nog niet is en dat je dus op hem wacht, dan zeg je dus: "Ich warte auf meinen Freund".  
Op de volgende dia zie je nog een voorbeeld. 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels
vor--> voor
hinter--> achter
über--> boven
unter--> onder
neben--> naast
an --> aan, op
zwischen--> tussen
auf -->op
in--> in, naar
Na de vraag WO (waar) krijg je dus een derde naamval. (plaats)

Na de vraag WOHIN (waarheen) krijg je een 4e naamval! (beweging met doel)

Na een keuzevoorzetsel moet je dus kiezen: 3e of 4e naamval!

Slide 15 - Tekstslide

WO? (+3)

liegen  (liggen)
hängen (hangen) 
sitzen (zitten) 
stehen (staan) 

WOHIN (+4)

legen (leggen)
hängen (ophangen)
sich setzen (gaan zitten)
stellen (zetten)
gehen (gaan)

Slide 16 - Tekstslide

Wo liegt der Hund?
Der Hund liegt auf der Couch (die)

Slide 17 - Tekstslide

Wohin legt sich der Hund?
Der Hund legt sich auf die Couch (die)

Slide 18 - Tekstslide

Wo steht der Laptop?
Der Laptop steht auf dem Schreibtisch. (der)

Slide 19 - Tekstslide

Wohin stelle ich den Laptop?
Ich stelle den Laptop auf den Schreibtisch (der)

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Jetzt bist du dran! 

Slide 22 - Tekstslide

Ich gehe morgen nicht in ....... Schule(v)
A
die
B
der

Slide 23 - Quizvraag

Das Papier liegt unter ...... Teppich.(m) (tapijt)
A
dem
B
den

Slide 24 - Quizvraag

Ich legte mich auf ........ Bett. (o)
A
meinem
B
mein

Slide 25 - Quizvraag

Sie will nur neben ....... Freund (m) schlafen.
A
ihrem
B
ihren

Slide 26 - Quizvraag

Früher wohnten wir über ....... Bäcker. (m)
A
einem
B
einen

Slide 27 - Quizvraag

Lege die Kartoffeln in ..... Wasser. (o)
A
dem
B
das

Slide 28 - Quizvraag

Die Zeitung liegt schon wieder unter .... Tisch.
A
dem
B
den

Slide 29 - Quizvraag

Ich sitze auf ....... Pferd (o) und warte auf......Freund. (m)
A
dem, dem
B
das, den
C
dem, den
D
das, dem

Slide 30 - Quizvraag

Übersetze:
Ich lege meine Bücher (op de) Stuhl (m)
timer
1:00
A
auf der
B
auf dem
C
auf den
D
auf die

Slide 31 - Quizvraag

Übersetze:
Die Lampe habe ich (in de) Ecke (v) gestellt.
timer
1:00
A
in der
B
in dem
C
in das
D
in die

Slide 32 - Quizvraag

Übersetze:
Kannst du dich bitte (op jouw) Stuhl (m) setzen?
timer
1:00
A
auf dein
B
auf deinen
C
auf deinem
D
auf deiner

Slide 33 - Quizvraag

Übersetze:
Die Lampe steht (in de) Ecke (v)
timer
1:00
A
in der
B
in dem
C
in das
D
in die

Slide 34 - Quizvraag

Schrijf 2 dingen op die je vandaag hebt geleerd.

Slide 35 - Open vraag

Schrijf 1 vraag op die je nu nog hebt

Slide 36 - Open vraag

Foto-opdracht 1/2
WO (plaats+3) of WOHIN? (beweging+4)
- maak deze zin af: Mein Heft liegt vor..................
- gebruik de juiste naamval (3e of 4e!)
- maak daarbij een foto als bewijs!
timer
2:30

Slide 37 - Open vraag

Foto-opdracht 2/2
WO (plaats +3) of WOHIN? (beweging+4)
- maak deze zin af: Mein Heft lege ich auf..........
- gebruik de juiste naamval (3e of 4e!)
- maak daarbij een foto als bewijs!............
timer
1:00

Slide 38 - Open vraag

sitzen / sich setzen
liegen /legen
stehen /stellen



 
der Tisch
der Stuhl
das Buch 
die Tür 
die Flache 
der Stift
das Handy
...

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Vorbilde
In dem nächsten Film könnt ihr noch einige Vorbilde sehen. 

Slide 41 - Tekstslide

0

Slide 42 - Video