Als je wilt benadrukken dat iets in het verleden een tijdje aan de gang was, gebruik je de past continuous.
Were you doing the dishes in the kitchen.
De afwas doe je niet zomaar in 1 seconde, maar daar doe je een tijdje over.
Slide 4 - Tekstslide
Past Continuous(2)
Als je iets wilt zeggen dat in verleden is gebeurd en nu is afgelopen dan gebruik je de past simple.
Last week I saw a real life super hero.
Je gebruikt ze samen in een zin om aan te geven dat iets gebeurde terwijl er al iets aan de gang was.
I was showering when the telephone rang.
Slide 5 - Tekstslide
Past Continuous(3)
Past Continuous
Adil was doing his paper round.
Past Simple
She rescued a cat from a tree yesterday.
Beide
Adil was doing his paper round when I met him.
Slide 6 - Tekstslide
Tag Questions
Als je wilt weten of iemand er net zo over denkt als jij, kun je een korte vraag achter de zin plakken.
Wij gebruiken in het Nederlands woorden zoals: toch? hé?
They are glad of your success, aren't they?
Staat er in de zin een ontkenning (n't) dan komt er in de korte vraag geen ontkenning. Staat er in de korte vraag een ontkenning (n't) dan staat er in de zin geen ontkenning.
Slide 7 - Tekstslide
Tag Questions(2)
Als er een vorm van to be, to have got, of een hulpwerkwoord in de zin staat, herhaal je die in de tag question.
Bij have got herhaal je het woordje got niet.
Staat er geen vorm van to be, to have got of een hulpwerkwoord in de zin dan gebruik je do/don't, does/doesn't of did/didn't