Alles wat je nodig hebt om te produceren, kun je indelen in vier productiefactoren.
Natuur: alles wat de natuur levert.
Arbeid: al het werk dat mensen doen.
Kapitaal: geld waarmee je hulpmiddelen koopt die nodig zijn om te kunnen produceren. Bijvoorbeeld gereedschappen, gebouwen, machines, enz. Je noemt deze hulpmiddelen kapitaalgoederen.
Slide 10 - Tekstslide
Investeren
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen heet investeren.
Een ondernemer investeert om meer, beter of goedkoper te kunnen produceren.
Slide 11 - Tekstslide
Concurrenten
Er zijn meer bedrijven die dezelfde soort producten maken of dezelfde diensten leveren. Die bedrijven zijn elkaars concurrenten.
Slide 12 - Tekstslide
Winst of verlies
Als ondernemer ontvang je geld door goederen of diensten te verkopen. Dat is je opbrengst. Dat geld gebruik je om alle kosten te betalen. Wat overblijft is de winst.
Soms zijn de kosten meer dan de opbrengsten. Dan heb je verlies.
Als een bedrijf lange tijd verlies lijdt en de schulden niet meer kan betalen, gaat het failliet.
Slide 13 - Tekstslide
Winst of verlies
Als ondernemer ontvang je geld door goederen of diensten te verkopen. Dat is je opbrengst. Dat geld gebruik je om alle kosten te betalen. Wat overblijft is de winst.
Soms zijn de kosten meer dan de opbrengsten. Dan heb je verlies.
Als een bedrijf lange tijd verlies lijdt en de schulden niet meer kan betalen, gaat het failliet.