Les 5

Hoofdstuk 4: 
  • Lesdoel: Ik kan uitleggen wat concurrenten zijn.
  • Taaldoel: Ik lees de theorie en maak dan pas de bijbehorende vragen.

Programma
  • Nabespreken huiswerk blz. 98 t/m 102
  • Instructie: Blz. 102 t/m 105
  • Zelfstandige verwerking: Blz. 102 t/m 105 + Rekenen afronden
  • Korte nabespreking + evaluatie op lesdoel
  • Afronding van de les
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 4: 
  • Lesdoel: Ik kan uitleggen wat concurrenten zijn.
  • Taaldoel: Ik lees de theorie en maak dan pas de bijbehorende vragen.

Programma
  • Nabespreken huiswerk blz. 98 t/m 102
  • Instructie: Blz. 102 t/m 105
  • Zelfstandige verwerking: Blz. 102 t/m 105 + Rekenen afronden
  • Korte nabespreking + evaluatie op lesdoel
  • Afronding van de les

Slide 1 - Tekstslide

Nabespreken huiswerk
Blz. 98 t/m 102: Opdr. 2, 3, 5, 6, 7, 8, 12, 17, 18 en 20 (theorie)

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Productiefactoren
Alles wat je nodig hebt om te produceren, kun je indelen in vier productiefactoren.
  • Natuur: alles wat de natuur levert.
  • Arbeid: al het werk dat mensen doen.
  • Kapitaal: geld waarmee je hulpmiddelen koopt die nodig zijn om te kunnen produceren. Bijvoorbeeld gereedschappen, gebouwen, machines, enz. Je noemt deze hulpmiddelen kapitaalgoederen.


Slide 10 - Tekstslide

Investeren
  • Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen heet investeren.
  • Een ondernemer investeert om meer, beter of goedkoper te kunnen produceren.

Slide 11 - Tekstslide

Concurrenten
  • Er zijn meer bedrijven die dezelfde soort producten maken of dezelfde diensten leveren. Die bedrijven zijn elkaars concurrenten.


Slide 12 - Tekstslide

Winst of verlies
  • Als ondernemer ontvang je geld door goederen of diensten te verkopen. Dat is je opbrengst. Dat geld gebruik je om alle kosten te betalen. Wat overblijft is de winst.
  • Soms zijn de kosten meer dan de opbrengsten. Dan heb je verlies.
  • Als een bedrijf lange tijd verlies lijdt en de schulden niet meer kan betalen, gaat het failliet.

Slide 13 - Tekstslide

Winst of verlies
  • Als ondernemer ontvang je geld door goederen of diensten te verkopen. Dat is je opbrengst. Dat geld gebruik je om alle kosten te betalen. Wat overblijft is de winst.
  • Soms zijn de kosten meer dan de opbrengsten. Dan heb je verlies.
  • Als een bedrijf lange tijd verlies lijdt en de schulden niet meer kan betalen, gaat het failliet.

Slide 14 - Tekstslide

Maken
  1. Blz. 102 t/m 105: Opdr. 21, 22, 24, 25, 26, 27, 33 en 34 (theorie)
  1. Blz. 124/125 > Opdr. 17, 18, 19, 20, 21, 22 en 23 (rekenen)
timer
20:00

Slide 15 - Tekstslide

Korte terugblik

Slide 16 - Tekstslide