BOL 1 Lesweek 12 (2) Herhaling werkwoordspelling en Signaalwoorden

Wat staat er op de planning?
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wat staat er op de planning?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
  • Herhalen: werkwoordspelling en signaalwoorden, zodat je het beter onthoudt.

  • Verder met het maken van de opdrachten: Schrijven 1.2  opdracht 3 en 4 &  Taalverzorging 4.2 opdrachten 1 t/m de extra opdracht 4.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Overzicht: spelling van de werkwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is niet goed gespeld?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is niet goed gespeld?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Goed of fout?
Het is de tegenwoordige tijd.
Fout is natuurlijk: steund. Dit moet zijn: steunt.
(Het hele werkwoord: steunen. De stam: steun)
Bron: Taalfouten spotten.

Slide 7 - Tekstslide

Goed of fout?
Het gaat hier om de voltooide tijd.
- ingepakt: goed (want je hoort de 't' in: ingepakte; of gebruik 't ex-Kofschip: de 'k' zit erin) 
- bezorgt: fout! (je hoort een 'd' in bezorgde; of kijk naar 't ex-Kofschip: daar zit de 'g' niet in.)

(Let op: 'bezorgt' is wel goed in de tegenwoordige tijd! Hij bezorgt het pakje.)
signaalzinnen en woorden
Je gebruikt in je een tekst signaalwoorden en zinnen.  Die helpen de lezer de tekst beter te begrijpen.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn nog meer hulpmiddelen die jij als schrijven kan gebruiken om een tekst begrijpelijk te maken?

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hulpmiddel: signaalwoorden gebruiken

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geef aan of het onderstaande woord een signaalwoord is.....
"Kortom"
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef aan of het onderstaande woord een signaalwoord is.....
"Tegenstelling"
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dus......
  • Je schrijft een tekst voor een lezer (publiek). 
  • Het is belangrijk dat de lezer je begrijpt.
  • Je biedt de lezer een structuur aan (inleiding, kern en slot).
  • Je gebruikt signaalwoorden, zodat de lezer begrijpt wat het tekstverband is. (reden, rtegenstelling, conclusie, enz).

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag .............
Verder met het maken van de opdrachten: Schrijven 1.2 opdracht 3 en 4 & Taalverzorging 4.2 opdrachten 1 t/m de extra opdracht 4.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies