In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
Welkom
Les 8 economie
SE2
Slide 1 - Tekstslide
Startopdracht
Pak je spullen (boek, schrift, pen en rekenmachine)
Beantwoord de vraag:
Wat is voor jou later in jouw werk belangrijker welzijn of welvaart?
Leg uit waarom
Slide 2 - Tekstslide
Planning
Startopdracht maken
aanwezigheid
lesdoelen bespreken
Uitleg hoofdstuk 5.2
quizvragen
zelfstandig werken aan hoofdstuk 5.2
Slide 3 - Tekstslide
Lesdoelen
Aan het einde van de les:
Kan je uitleggen hoe de overheid aan geld komt.
kan je uitleggen waar de overheid geld aan uitgeeft.
Kan je uitleggen welke inkomstenbronnen een gemeente heeft.
Slide 4 - Tekstslide
Huishoudboekje gemeente
Inkomsten: onroerendezaakbelasting, afvalstoffenheffing, rioolheffing, parkeerbelasting, toeristenbelasting en hondenbelasting.
Slide 5 - Tekstslide
huizenbelasting
OZB belasting is Onroerendezaakbelasting oftewel huizenbelasting, 0,06% van de huiswaarde betalen aan de gemeente
Slide 6 - Tekstslide
inkomsten en uitgaven van de centrale overheid
De centrale overheid (het Rijk) maakt ieder jaar in de rijksbegroting en de miljoenennota de financiële plannen voor het komende jaar bekend.
Slide 7 - Tekstslide
Rijksbegroting en miljoenennota
De rijksbegroting is een overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven voor het komend jaar.
De miljoenennota is een toelichting op de rijksbegroting door de minister van Financiën.
Slide 8 - Tekstslide
Rijksbegroting
Slide 9 - Tekstslide
Begrotingsoverschot of tekort
Als de overheid meer uitgaven dan inkomsten verwacht, heeft ze een begrotingstekort.
Tegenovergestelde is een
begrotingsoverschot.
Slide 10 - Tekstslide
Begrotingsoverschot:
Begrotingstekort:
Slide 11 - Tekstslide
Staatsschuld
een begrotingstekort = toename staatsschuld
een begrotingsoverschot= afname staatschuld
Slide 12 - Tekstslide
in dit hoofdstuk kijken we naar de directe belastingen
Slide 13 - Tekstslide
#1
Indirecte belastingen
#2
Directe belastingen
Slide 14 - Tekstslide
quiz vragen
5.2
Slide 15 - Tekstslide
Koopprijs € 210.000 WOZ-waarde € 190.000 OZB-belasting is 0,1397% Hoeveel belasting moet je betalen?
A
293,37
B
2100
C
265,43
D
2654,30
Slide 16 - Quizvraag
Wat is een directe belasting?
A
Accijns
B
btw
C
inkomstenbelasting
D
subsidie
Slide 17 - Quizvraag
Bij een begrotingsoverschot heeft de overheid....
A
meer inkomsten dan uitgaven
B
meer uitgaven dan inkomsten
Slide 18 - Quizvraag
Wij hebben in Nederland een ...............
A
Begrotingstekort
B
Begrotingsoverschot
C
Geen van beide
Slide 19 - Quizvraag
Wanneer de overheid aflost op de staatsschuld. Wat voor gevolgen heeft dat op de rentekosten op de staatsschuld
A
Deze worden hoger
B
Deze blijven gelijk
C
Deze worden lager
Slide 20 - Quizvraag
11) Iemand doet twee uitspraken: I: Als de overheid meer uitgaven heeft dan inkomsten is er sprake van een begrotingsoverschot. II: Inkomstenbelasting wordt betaald door iedereen die werk heeft.
Welke uitspraak is juist? Kies het juiste antwoord.
A
Beide uitspraken zijn juist.
B
Beide uitspraken zijn onjuist.
C
Uitspraak I is juist en uitspraak II is onjuist.
D
Uitspraak II is juist en uitspraak I is onjuist.
Slide 21 - Quizvraag
Een staatsschuld ontstaat door in de jaren met een begrotingstekort:
A
Geld uit te geven
B
Geld te lenen
C
Geld te sparen
D
Geld te hebben
Slide 22 - Quizvraag
De WOZ-waarde van een huis is door de gemeente vastgesteld op € 190.000. Onroerende zaakbelasting (ozb) is op 0,129% van de WOZ-waarde gesteld. Dat is voor dit huis dus…