OFRISCURSUS: WERKWOORDEN V3

REPASO
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

REPASO

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van de ww tussen haakjes in de presente in.

1. Julia y Lucía (comer) tapas en el casco antiguo.

Slide 3 - Open vraag

Vul de juiste vorm van de ww tussen haakjes in de presente in.

2. Mis amigos y yo (pasar) las vacaciones de Navidad en Holanda.

Slide 4 - Open vraag

Vul de juiste vorm van de ww tussen haakjes in de presente in.

3. Mi abuela (comprar) ropa en la tienda nueva.

Slide 5 - Open vraag

Vul de juiste vorm van de ww tussen haakjes in de presente in.
4. Mis compañeros (aprender) mucho.

Slide 6 - Open vraag

Vul de juiste vorm van de ww tussen haakjes in de presente in.
5. ¿(escribir) vosotros una carta a vuestros amigos españoles?

Slide 7 - Open vraag

Vul in de zin de juiste vorm in van het (ww) in de v.t.t (presente perfecto)

3. Mis hermanos nunca (estar) en el extranjero.
A
habéis estado
B
han estar
C
habéis estido
D
han estado

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Vul in de zin de juiste vorm van de (ww) in presente (t.t)

1. (Poner-tú) el vaso en la mesa.

Slide 10 - Open vraag

Vul in de zin de juiste vorm van de (ww) in presente (t.t)

2. Hoy (salir-nosotros) de fiesta.

Slide 11 - Open vraag

Vul in de zin de juiste vorm van de (ww) in presente (t.t)

3. No (saber-ella) su nota.

Slide 12 - Open vraag

Vul in de zin de juiste vorm van de (ww) in presente (t.t)

4. Yo (dar) el bolígrafo a Juan.

Slide 13 - Open vraag

Vul in de zin de juiste vorm van de (ww) in presente (t.t)

5. Mañana (salir-yo) del instituto a la una y media.

Slide 14 - Open vraag

Vul in de zin de juiste vorm van de (ww) in presente (t.t)

6. ¿Sabes como se llama ella? Yo no (saber) su nombre.

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Tekstslide

De voornaamwoorden bij gustar zijn:
A
me, te, se, nos os, se
B
me te, lo, la, nos, os los, las
C
me, te, le, nos ,os, les
D
mi, tu, su, nos ,os, su

Slide 17 - Quizvraag

¿Gusta of gustan?

Me (gustar) los deportes de aventuras.
A
gusta
B
gustan

Slide 18 - Quizvraag

¿Gusta o gustan?

¿Te (gustar) ir al instituto y aprender?
A
gusta
B
gustan

Slide 19 - Quizvraag

¿Gusta of gustan?

Aprender español nos (gustar)
A
gusta
B
gustan

Slide 20 - Quizvraag

¿Gusta of gustan?

A ella le (gustar) la biología y las matemáticas
A
gusta
B
gustan

Slide 21 - Quizvraag

¿Cuál es la frase correcta?
A
No me gusta hacer los deberes
B
Me no gusta hacer los deberes

Slide 22 - Quizvraag


Hoe is het gegaan?
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll