LIHR Recht H1

Wat moet je straks kunnen?
“De Recht, Verzekeringen & HR services specialist is goed op de hoogte van de Nederlandse wetgeving. Je werkt met contracten, akten en overeenkomsten en helpt mensen die iets wettelijk moeten regelen. Denk aan het aanvragen van een paspoort, rijbewijs of het aangaan van een huwelijk.”

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
RechtMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat moet je straks kunnen?
“De Recht, Verzekeringen & HR services specialist is goed op de hoogte van de Nederlandse wetgeving. Je werkt met contracten, akten en overeenkomsten en helpt mensen die iets wettelijk moeten regelen. Denk aan het aanvragen van een paspoort, rijbewijs of het aangaan van een huwelijk.”

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 1: Wat is recht?
Leerdoelen van dit hoofdstuk:

- Je kunt een omschrijving geven van het recht.
- Je kunt het doel van het recht beschrijven.
- Je kunt het verschil uitleggen tussen regels en rechtsregels.
- Je kunt de vijf rechtsgebieden benoemen en omschrijven.
- Je kunt de functies van het recht beschrijven.
- Je kunt het verschil tussen een natuurlijk persoon en een rechtspersoon herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Inleiding
Recht gaat over regels die gelden in een samenleving: het beschrijft rechten en plichten van burgers, bedrijven/organisaties en (zelfs!) de overheid.

Bijvoorbeeld: artikel 233 van het eerste Burgerlijk Wetboek zegt dat je vanaf 18 jaar meerderjarig bent. Tot die tijd moet je voor een hoop zaken – behoudens uitzonderingen – toestemming vragen van je ouder(s)/wettelijk vertegenwoordiger(s).

Slide 3 - Tekstslide

Ben jij al 18 jaar of ouder?
Ja
Nee

Slide 4 - Poll

Omschrijving en functie van het recht
Het begrip ‘recht’ heeft twee betekenissen:
1. recht als aanspraak (‘Ik heb recht op’), en
2. recht als geheel van regels (strafrecht, bijvoorbeeld).

Het recht is het geheel van regels dat op een bepaald moment geldt in een samenleving.
> De regels zijn eerlijk en rechtvaardig, maar dit hangt wel af van de normen en waarden van een samenleving in een bepaalde tijd. 

Waarden geven aan wat mensen belangrijk vinden, de normen zijn die regels die daarbij horen. Als de waarden en normen veranderen, dan verandert het recht ook.



Slide 5 - Tekstslide

Omschrijving en functie van het recht
Voorbeeld:
In de vorige eeuw had de ex-echtgenoot (meestal de man) de plicht om zijn ex-vrouw levenslang financieel te onderhouden. In 1994 werd die termijn verkort naar twaalf jaar en sinds 1 januari 2020 is dat nog maar vijf jaar in de meeste gevallen. De plicht om alimentatie te betalen na echtscheiding staat in de wet.
In de toelichting op de wijziging van de wet op 1 januari 2020 staat dat de termijn van twaalf jaar 'niet meer van deze tijd is'. Door de emancipatie van mannen en vrouwen als het gaat om de zorg voor de kinderen en werk, moeten beide ex-echtgenoten na een echtscheiding zelf voor hun eigen inkomen zorgen.
Omdat de mening (waarden) van de maatschappij is veranderd op dit punt, is het recht dus mee veranderd.



Slide 6 - Tekstslide

Bedenk nog een voorbeeld van het recht dat is veranderd, omdat de mening (waarden) van de maatschappij is veranderd.

Slide 7 - Open vraag

Rechtsregels
Niet alle regels zijn rechtsregels. Wat maakt een regel een rechtsregel? 

Drie kenmerken:
1. Gemaakt door de overheid 
2. Geldt voor iedereen in NL 
3. Je kunt ermee naar de rechter.

Rechtsregels zorgen voor:
- een georganiseerde samenleving
- een rechtvaardige oplossing bij conflicten en bij overtreding van regels.

Slide 8 - Tekstslide

Gewone regel of rechtsregel?
Je mag niet door rood rijden.
A
Gewone regel
B
Rechtsregel

Slide 9 - Quizvraag

Gewone regel of rechtsregel?
Bij handelingen met buitensporige inzet en ernstig wangedrag tijdens een voetbalwedstrijd krijgt de spelen een rode kaart.
A
Gewone regel
B
Rechtsregel

Slide 10 - Quizvraag

Gewone regel of rechtsregel?
In de gemeente Breda mag de container niet eerder dan 21:00 uur op de stoep gezet worden.
A
Gewone regel
B
Rechtsregel

Slide 11 - Quizvraag

Georganiseerde samenleving
Rechtsregels kunnen verschillende functies hebben. 

Normatieve functie: Regels die de waarden van de samenleving uitdrukken. Met andere woorden: de samenleving vindt deze regels zó belangrijk, dat iedereen zich eraan moet houden (denk aan het verbod op diefstal, mishandeling en moord).

Instrumentele functie: Regels die de overheid in het leven heeft geroepen om zaken te ‘regelen’, zoals het verkeer (denk aan de regel dat je zoveel mogelijk rechts moet rijden op de openbare weg).

Aanvullende functie: Regels die – als (rechts)personen zelf dingen mogen bepalen – gelden als een aanvulling (denk aan contracten waar niet alles bepaald is. De dingen die niet zijn geregeld daarin, daar gelden de rechtsregels met aanvullende functie voor.)

Geschiloplossende functie: Het recht helpt ook als burgers, organisaties of bedrijven met elkaar of met de overheid een conflict hebben of als iemand een rechtsregel overtreedt.


Slide 12 - Tekstslide

Wat hebben we de vorige les gedaan?

Slide 13 - Woordweb

Het burgerlijk recht staat in het Burgerlijk Wetboek.
Het begrip 'recht' in de vorige zin gaat over
A
Recht als aanspraak
B
Recht als geheel van regels

Slide 14 - Quizvraag

Er zijn rechtsregels die beschrijven welke rechters er zijn, wat hun taken zijn en op welke manier een procedure voor de rechter verloopt. Deze regels hebben een:
A
aanvullende functie
B
geschiloplossende functie
C
normatieve functie

Slide 15 - Quizvraag

Aan welke 3 kenmerken moet een rechtsregel voldoen?

Slide 16 - Open vraag

Personen in het recht
In het recht kennen we twee soorten personen:

1. Natuurlijke personen (mensen)
2. Rechtspersonen (bedrijven/organisaties), denk aan een BV/NV.

Zie je dus in de wet het woord ‘personen’ staan, dan slaat het dus op zowel mensen als op bedrijven.

Rechtspersonen zijn een zogenaamde ‘juridische constructie’ op papier en zijn bovendien ‘rechtssubjecten’: ze hebben ook gewoon rechten en plichten. Je kunt er geen handen mee schudden, maar toch kunnen zij contracten sluiten, geld lenen en personeel aannemen. Als je wilt werken bij de Albert Heijn, dan sluit je een arbeidscontract met ‘Ahold’, niet met je baas op de werkvloer.



Slide 17 - Tekstslide

Welke rechtspersoon voert een overheidstaak uit?
A
besloten vennootschap
B
vereniging
C
waterschap

Slide 18 - Quizvraag

Welk recht geldt niet voor rechtspersonen?
A
bestuursrecht
B
personen- en familierecht
C
vermogensrecht

Slide 19 - Quizvraag

Rechtsfeiten
Gebeurtenissen, situaties en handelingen waardoor een rechtsgevolg ontstaat, heten rechtsfeiten. Er zijn verschillende soorten rechtsfeiten.
 

Slide 20 - Tekstslide

Rechtsfeiten
Handeling door een persoon met gepland rechtsgevolg
Sommige handelingen doe je met de bedoeling (vooraf!) om dat rechtsgevolg te bereiken. Dat is heel duidelijk als je een koopovereenkomst sluit of een huurovereenkomst. Deze handelingen heten rechtshandelingen.

Handeling door een persoon zonder gepland rechtsgevolg
Er zijn ook nog handelingen die wel een rechtsgevolg hebben, maar waarbij dat rechtsgevolg niet de bedoeling was. Denk aan schade aan auto's door een aanrijding. Dat heeft – hoewel onbedoeld - wel een rechtsgevolg, namelijk dat de veroorzaker van de schade deze schade moet betalen.

Geen handeling door een persoon, wél een rechtsgevolg
Door de enkele gebeurtenis van een overlijden of van een geboorte ontstaan er rechten en plichten in het recht. Het bewust handelen van een persoon is hier niet voor nodig. Natuurlijk worden kinderen niet zomaar geboren, maar het gaat erom dat het handelen van de ouders niet bedoeld was om een gevolg in het recht te laten ontstaan.

Slide 21 - Tekstslide

De gebeurtenissen, situaties en handelingen waardoor een rechtsgevolg ontstaat heten:
A
rechtsfeiten
B
rechtshandelingen

Slide 22 - Quizvraag

Wat voor soort rechtsfeit?
Je laat per ongeluk de laptop vallen van een medestudent.
A
Rechtshandeling
B
Handeling zonder gepland rechtsgevolg
C
Geen handeling, wel rechtsgevolg

Slide 23 - Quizvraag

Wat voor soort rechtsfeit?
Je sluit een arbeidsovereenkomst voor een bijbaantje bij de Jumbo.
A
Rechtshandeling
B
Handeling zonder gepland rechtsgevolg
C
Geen handeling, wel rechtsgevolg

Slide 24 - Quizvraag

Rechtsgebieden
Het geheel aan rechtsregels is opgedeeld in vijf categorieën:

Burgerlijk recht: Het burgerlijk recht beschrijft de zakelijke en de familierelaties in het recht tussen natuurlijke personen en rechtspersonen. 

Strafrecht: Het strafrecht beschrijft niet alleen de verboden die strafbaar zijn. In het strafrecht staan ook regels voor politie en justitie bij de opsporing en veroordeling van verdachten. Denk aan regels wanneer een verdachte mag worden aangehouden, hoe een rechtszaak verloopt en welke rechten een verdachte heeft.

Staatsrecht: Het staatsrecht beschrijft hoe de Nederlandse staat is georganiseerd.

Bestuursrecht: Dit rechtsgebied beschrijft hoe de overheid haar bestuurstaak moet uitoefenen.

Internationaal recht: Het vijfde rechtsgebied, het internationaal recht, regelt de verhouding met andere landen en de positie van Nederland in internationale organisaties, zoals de Verenigde Naties en de Europese Unie.

Slide 25 - Tekstslide

De regels over het recht op een voor- en achternaam vind je in het:
A
bestuursrecht
B
personen- en familierecht
C
rechtspersonenrecht

Slide 26 - Quizvraag

De regels over het aanvragen van studiefinanciering vind je in het:
A
bestuursrecht
B
personen- en familierecht
C
rechtspersonenrecht

Slide 27 - Quizvraag

De regels voor de politie bij de opsporing en veroordeling van verdachten staat in het (uploaden foto)

Slide 28 - Open vraag

Het rechtsgebied dat regels geeft voor de verhoudingen tussen staten onderling heet: naam geven

Slide 29 - Open vraag

Wie is dit?
A
Hoe moet ik dat nu weten?
B
Iemand uit Den Haag?
C
Een influencer voor ouderen?
D
Onze premier

Slide 30 - Quizvraag

Opdrachten
De opdrachten die je gaat maken:

Opdracht 1 t/m 8
Opdracht 11 en 12

Slide 31 - Tekstslide