werkwoordspelling 16

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

herinneren (t.t.)
Ik ... me Michiel nog van vroeger

1. herriner
2. herinner
3. herrinner
4. herinnerde

aankloppen (v.t.)
Mijn zus ... bij onze buren ...

1. klopte aan
2. klopde aan
3. klopt aan

niezen (v.t.)
De chauffeur ... enkele keren

1. nieste
2. niest
3. niesde
4. niesden

informeren
Mijn zus heeft ... naar de prijs

1. geïnformeerd
2. geïnformeert
3. geinformeerdt
4. geinformeerd

overleven (v.t.)
De jongen ... de val in de trap

1. overleeft
2. overleefte
3. overleefden
4. overleefde

beslissen
Wij spelen morgen een ... wedstrijd

1. beslisende
2. beslissende
3. beslissent
4. besloten

omhelzen (v.t.)
De twee kinderen ... hun moeder

1. omhelzen
2. omhelsde
3. omhelsden
4. omhelzden

inspannen (t.t.)
Mijn vriendin ... zich ... om de finish te bereiken

1. spant in
2. spand in
3. spandt in
4. spande in

schroeven
Ik heb de plank aan de muur ...

1. geschroefdt
2. geschroeft
3. geschroefd
4. geschroef

ontsnappen
De ... gevangene is weer opgepakt

1. ontsnapte
2. ontsnaptte
3. ontsnapde
4. ontsnappen

verbazen (t.t.)
... jij je ook over zijn zangkunst?

1. verbaas
2. verbaasde
3. verbaaste
4. verbaasdde

beleven
Wij ... gisteren een spannend avontuur

1. beleefde
2. beleefden
3. beloven
4. beleeften

We hebben ons ... in de rivier

1. gebaadt
2. gebaat
3. gebaad
4. gebaden

bezetten
De vijand heeft het land vijf jaar ...

1. bezetten
2. bezet
3. bezot
4. gebezet