werkwoordspelling 10

Onthoud!
Is het woord in de zin dat je moet invullen een persoonsvorm? 
Gebruik de bovenste helft van je denkstappenkaart!
Ander woord? De onderste helft van je denkstappenkaart!
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Onthoud!
Is het woord in de zin dat je moet invullen een persoonsvorm? 
Gebruik de bovenste helft van je denkstappenkaart!
Ander woord? De onderste helft van je denkstappenkaart!

Slide 1 - Tekstslide

overtuigen (v.t.)
Ik ... hem van zijn ongelijk.
A
overtuigde
B
overtuig
C
overtuigd
D
overtuigt

Slide 2 - Quizvraag

verbazen
De kinderen hielden zich ... rustig.
A
verbazent
B
verbazen
C
verbazend
D
verbaas

Slide 3 - Quizvraag

zwaaien
De prinses heeft naar de mensen ....
A
gezwaait
B
gezwaaidt
C
zwaait
D
gezwaaid

Slide 4 - Quizvraag

vermoeden (t.t)
Hij ... dat het niet waar is.
A
vermoedde
B
vermoedt
C
vermoed
D
vermoet

Slide 5 - Quizvraag

snikken (t.t)
Waarom ... je zo verdrietig?
A
snik
B
snikt
C
snikte
D
snikde

Slide 6 - Quizvraag

berusten (v.t.)
We .. in de opgelegde straf.
A
berustten
B
berustte
C
berusten
D
beruste

Slide 7 - Quizvraag

overwegen
Het blijft vandaag ... droog.

A
overweegt
B
overwegent
C
overwegend
D
overgewegende

Slide 8 - Quizvraag

aftreden
De voorzitter is .....

A
afgetreden
B
afgetreedden
C
afgetreed
D
afgetrede

Slide 9 - Quizvraag

overlaten
....de beslissing aan mij.....
A
overlaat over
B
laten over
C
over laat
D
laat over

Slide 10 - Quizvraag

afwijzen (v.t.)
Hij ... het aanbod resoluut ....
A
wijst af
B
af wijst
C
wees af
D
weest af

Slide 11 - Quizvraag

verdrijven
De wind heeft de wolken ....
A
verdrijft
B
verdreven
C
verdrijfd
D
verdroven

Slide 12 - Quizvraag

nadenken
.... over de som kwam ze tot een oplossing.
A
denken na
B
nadachtend
C
nadenkend
D
nadenkent

Slide 13 - Quizvraag

(Openen) Wie heeft de deur ...?
A
geopent
B
geopend
C
geopendt
D
open

Slide 14 - Quizvraag

(Omhelzen (t.t.)) De man ... zijn vrouw.
A
omhels
B
omhelsde
C
omhelst
D
omhelsd

Slide 15 - Quizvraag

(Beloven) De ... wandeltocht moet nog plaatsvinden.
A
beloofde
B
beloofden
C
beloofdde
D
beloofte

Slide 16 - Quizvraag