Ontleed onderstaande zinnen
1. Hij gaat voor haar door het vuur.
2. Het jongetje raakte zaterdagochtend op de markt om 13:00 uur zijn moeder kwijt.
3. Sophie geeft haar moeder een zelfgebakken appeltaart.
4. Elise tekent de prachtige bloemen na.
5. Vorige week wilden Bart, Kees en Ben een cadeaubon gaan kopen bij de boekhandel voor de jarige juf.
6. Door het verschalken van de krokodil kreeg de slang een krokodilachtig uiterlijk.