De meeste woorden in het Engels zet je in het meervoud door er een -s achter te zetten:
One arm, two arms
One toe, two toes
One phone, two phones
One kid, two kids
Slide 4 - Tekstslide
Plural (meervoud)
Er zijn 4 uitzonderingen waarbij je niet een -s mag plaatsen; eindigt het woord op:
-y dan wordt dit in het meervoud -ies: baby - babies, lady -ladies.
s-klank, dan wordt dit in het meervoud -es: lunch - lunches, kiss - kisses.
-o, dan wordt dit in het meervoud -es: potato - potatoes, tomato - tomatoes.
-fe, dan wordt dit in het meervoud -ves: wife - wives, knife - knives
Slide 5 - Tekstslide
Plural (meervoud)
Er zijn ook een aantal woorden waarvoor geen regel bestaat om ze in het meervoud te zetten. Deze moet je uit je hoofd leren!
foot - feet
tooth - teeth
man - men
woman - women
postman - postmen
child - children
mouse - mice
sheep - sheep
goose - geese
fish - fish
video - videos
piano - pianos
radio - radios
Slide 6 - Tekstslide
Assignment
Wat: assignment 5 (page 6)
Hoe: zelfstandig
Hulp: steek je hand op
Tijd: 10 minuten
Uitkomst: geoefend met plural nouns
Klaar: Kijk alvast naar Vocabulary A (page 30)
timer
10:00
Slide 7 - Tekstslide
Asking questions
Je kan in het Engels op verschillende manieren vragen maken:
Met de vraagwoorden: why, where, when, what, which, who, how.
Zet een vorm van to be (am, are, is = tegenwoordige tijd en was, were = verleden tijd) vooraan
Begin de zin met een hulpwerwoord: can, could, will, would.
Staat er maar 1 werkwoord in de zin en het is niet to be, gebruik dan een vorm van to do (do/does = tegenwoordige tijd en did = verleden tijd) vooraan de zin + hele werkwoord. Voorbeeld: Do you have a cat? Does your dog eat meat?
Slide 8 - Tekstslide
Homework
Wat: assignments 1 t/m 11
Hoe: 5 minuten zelfstandig, daarna overleggen
Hulp: steek je vinger op
Tijd: Tot het einde van de les
Uitkomst: Jullie hebben alle grammatica van vandaag geoefend