Rekenen niveau 3 domein 1 &2

Welkom, fijn dat je er bent.
Rekenen is niet zo heel erg moeilijk: 
als ik 20 euro heb en mijn vrouw vijf 
euro, dan heeft mijn vrouw 25 euro.

5+5+5=550


Maak de som kloppend 
door een streepje te zetten. 
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom, fijn dat je er bent.
Rekenen is niet zo heel erg moeilijk: 
als ik 20 euro heb en mijn vrouw vijf 
euro, dan heeft mijn vrouw 25 euro.

5+5+5=550


Maak de som kloppend 
door een streepje te zetten. 

Slide 1 - Tekstslide

Rekenexamen in Rotterdam 
Niveau 3
  • Sommen over situaties in het dagelijkse leven (wonen, vrije tijd enz.)
  • Op de computer en met behulp van een rekenmachine
  • 120 minuten de tijd  voor ongeveer 27 vragen
  • Schrijf je berekening op, anders kost het je punten
  • Je slaagt met een 6 (mag ook een 5 zijn als je voor Nederlands een 6 hebt)

Slide 2 - Tekstslide

Onderdelen (domeinen)
1. Grootheden & eenheden
2. Oriëntatie in de 2D- en 3D-wereld
3. Verhoudingen herkennen & gebruiken
4. Procenten gebruiken
5. Omgaan met kwantitatieve informatie

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Maateenheden Lengte
Millimeter - mm - De dikte van een cd.
Centimeter - cm - De opening van een usb-aansluiting.
Decimeter - dm - Een lijmstift.
Meter - m - Een schooltafeltje.
Decameter - dam - De breedte van een klaslokaal.
Hectometer - hm - Om de 100 meter staat een hectometerpaaltje.
Kilometer - km - De lengte van de straat kan een kilometer zijn.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Lengte

Slide 7 - Tekstslide

2 m =      dm
3 dm =    cm
5 cm =     mm
3 m =        mm  


400 cm =        m
500 dm =        m
2000 mm =     dm
3500 cm =       m

Slide 8 - Tekstslide

Antwoorden
2 m = 20 dm
3 dm = 30 cm
5 cm = 50 mm
3 m = 3000 mm
400 cm = 4 m
500 dm = 50 m
2000 mm = 20 dm
3500 cm = 35 m


Slide 9 - Tekstslide

Maateenheden gewicht
Milligram -      mg -       Een klein beetje zout weegt ongeveer een milligram.
Centigram -    cg -        Een klein tabletje weegt ongeveer een centigram.
Decigram -      dg -        Een paperclip weegt ongeveer een decigram. Deci betekent 'tiende'. Een                                                   decigram is een tiende deel van een gram.
Gram -               g -          Een wat grotere tablet, zoals een paracetamol, weegt ongeveer een gram.
Decagram -    dag -      Deca betekent 'tien'. Een decagram is tien gram. Een cd weegt ongeveer                                                    een decagram.
Hectogram - hg -         Hecto betekent 'honderd'. Een hectogram is gelijk aan honderd gram. Dit  
                                             wordt ook wel 'een ons' genoemd. Je bestelt een ons gehakt bij de slager.
Kilogram -     kg -           Kilo betekent 'duizend'. Een kilogram is gelijk aan duizend gram. Een pak                                                    suiker weegt een kilo(gram).

Slide 10 - Tekstslide

Hoeveel gram wegen de sinaasappelen? 

Slide 11 - Tekstslide

Tijdseenheden

1 eeuw =        100 jaar
1 jaar =            12 maanden
1 jaar =             52 weken
1 jaar =             365 dagen of 366 dagen
1 maand =      30 of 31 dagen
februari =       28 of 29 dagen
1 week =          dagen
1 dag =             uur
1 uur =              minuten
1 kwartier =     minuten
1 minuut=       seconden
In de tabel zie je hoe je de eenheden uur, minuut en seconde naar elkaar omrekent.
Voorbeeld
Jack studeert 2,5 uur voor zijn theorie-examen. Hoeveel minuten heeft hij gestudeerd?


1 uur = 60 minuten
2,5 uur = 2,5 × 60 = 150 minuten


Slide 12 - Tekstslide

Rekenen met tijd

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Veel voorkomende eenheden


geld
1 ton = € 100.000,-
snelheid
kilometer per uur (km/h)
meter per seconde (m/s)

temperatuur
graden Celsius (°C)



Slide 15 - Tekstslide

Tijdens een reis is de gemiddelde snelheid 80 km/h.
De reis duurt drie kwartier.
Hoeveel kilometer leg je met deze snelheid af?

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Video

Vuistregel

Slide 18 - Tekstslide

Formule

Slide 19 - Tekstslide

Marc en Stefanie gaan een muur om hun tuin maken. De muur wordt 2 m hoog. Een bouwbedrijf geeft op haar website richtlijnen voor de hoeveelheid benodigde materialen.

Wat is de totale oppervlakte van de muur?

Slide 20 - Tekstslide

Hoeveel bakstenen moeten besteld worden?
Rond je antwoord af op een geheel getal.

Slide 21 - Tekstslide

Zelfstandig werken 
Gemengde opdrachten hoofdstuk 1.8
1 Grootheden en eenheden

Slide 22 - Tekstslide

2 Oriëntatie in de twee- en driedimensionale wereld

Slide 23 - Tekstslide

Vlakke figuren 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Eigenschappen figuren
Lijnen kunnen evenwijdig en loodrecht aan elkaar zijn.

Slide 26 - Tekstslide

Meetkundige begrippen
Lijnen die dezelfde richting hebben en elkaar niet snijden, zijn evenwijdig of parallel. 

Slide 27 - Tekstslide

Loodrecht 
Lijnen die elkaar onder een rechte hoek (90°) snijden noemen we loodrecht of haaks

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

De boomgaardstraat is evenwijdig aan de eendrachtstraat.
waar
niet waar

Slide 30 - Poll

De kortenaerstraat is loodrecht aan de boomgaardstraat
waar
niet waar

Slide 31 - Poll

Symmetrisch 
 Een figuur die je kunt dubbelvouwen zodat de beide helften netjes op elkaar passen heet spiegelsymmetrisch of lijnsymmetrisch.

Slide 32 - Tekstslide

Eigenschappen figuren
Afbeeldingen kunnen draaisymmetrisch en spiegelsymmetrisch zijn. 

Draaisymmetrisch wilt zeggen dat je het figuur kan ronddraaien en het figuur minstens 1 keer exact hetzelfde eruit ziet vóór die helemaal is rondgedraaid. 


Slide 33 - Tekstslide

Draaisymmetrisch

Slide 34 - Tekstslide

Spiegelsymmetrie

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Oppervlakte 
Lengte  x  breedte = oppervlakte
Oppervlakte druk je uit in vierkante meter   

Slide 37 - Tekstslide

Reken om
1 km2 =                m2
1 km2 =                hm2
1 hm2 =               ha
100 dm2 =         m2
10 000 cm2 =   m2
100 mm2 =       cm2

Slide 38 - Tekstslide

Antwoorden
1 km2 = 1 000 000 m2
1 km2 = 100 hm2
1 hm2 = 1 ha
100 dm2 = 1 m2
10 000 cm2 = 1 m2
100 mm2 = 1 cm2

Slide 39 - Tekstslide

Inhoud
Deze kubus is 1 bij 1 bij 1 m.
De inhoud van deze kubus is:

lengte × breedte × hoogte = 
1 × 1 × 1 = 

Je zegt: één kubieke meter.

Slide 40 - Tekstslide

Wat is de inhoud van alle kubussen samen? 
In totaal zijn er 3 × 2 × 2 = 12 kubussen.
Elke kubus heeft een inhoud van 
1 × 1 × 1 = .
Dus de inhoud van alle kubussen samen is .

Je kunt de inhoud van de kubussen ook berekenen met:

lengte × breedte × hoogte = 3 × 2 × 2 = 

Slide 41 - Tekstslide

Routes
Een route beschrijf je met de richtingen linksaf, rechtsaf en rechtdoor.
Ook de windrichtingen worden vaak gebruikt.


Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Welke platte grond hoort bij de afbeelding? 

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Video

beantwoord de vraag

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Beantwoord de vraag
Het miniatuurvliegtuig is op schaal gemaakt met een 3D-printer. Op de foto zie je de werkelijke maten.


De spanwijdte van het miniatuurvliegtuig is 56 mm.

Op welke schaal is dit vliegtuig geprint?

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

aanzichten 

Slide 50 - Tekstslide

Doorsnede

Slide 51 - Tekstslide

Slide 52 - Tekstslide

uitslag

Slide 53 - Tekstslide