Taal les 2: op reis

Taal les 1: op reis
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Taal les 1: op reis

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
Wat weten we nog van de les van vorige week?
Voorkennis ophalen
Theorie herhalen
Aan de slag!
Evaluatie
Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Je gaat leren om de hoofdpersoon en bijfiguren in een verhaal te herkennen;
Je gaat leren om de belangrijkste gebeurtenissen in een verhaal te vertellen;
Je gaat leren om antwoorden op een goede manier te formuleren;
Je gaat leren wanneer je een hoofdletter moet gebruiken.

Slide 3 - Tekstslide

Wat weten we nog van de les van vorige week?

Slide 4 - Woordweb

Voorkennis ophalen

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een hoofdpersoon en een bijfiguur in een verhaal?

Slide 6 - Open vraag

Kun je een voorbeeld noemen van een hoofdpersoon of een bijfiguur uit een boek, film, of serie die je kent?

Slide 7 - Open vraag

Wanneer gebruik je een hoofdletter aan het begin van een woord? Noem minstens twee situaties.

Slide 8 - Open vraag

Welke van de volgende woorden krijgt een hoofdletter?
A
dinsdag
B
paasfeest
C
frans
D
amsterdam

Slide 9 - Quizvraag

Herhaling theorie
In verhalen, boeken, films en series kom je altijd verschillende soorten personages tegen. Twee belangrijke soorten personages zijn hoofdpersonen en bijfiguren. Maar wat is nou precies het verschil tussen deze twee?

Slide 10 - Tekstslide

Hoofdpersoon
De hoofdpersoon is het belangrijkste personage in het verhaal. Het verhaal gaat vooral over deze persoon: wat hij of zij meemaakt, hoe hij of zij zich voelt, en welke keuzes hij of zij maakt. Je leert de hoofdpersoon meestal het beste kennen, omdat het verhaal vaak draait om de avonturen of problemen van deze persoon.

Voorbeelden van hoofdpersonen:

Harry Potter in de Harry Potter-boeken.
Katniss Everdeen in The Hunger Games.
Simba in The Lion King.

Slide 11 - Tekstslide

Bijfiguur
Bijfiguren zijn de personages die naast de hoofdpersoon in het verhaal voorkomen. Ze zijn minder belangrijk dan de hoofdpersoon, maar spelen nog steeds een rol. Bijfiguren kunnen de vrienden, familie of zelfs vijanden van de hoofdpersoon zijn. Ze helpen het verhaal spannend te maken en geven de hoofdpersoon iets om op te reageren.

Voorbeelden van bijfiguren:

Ron en Hermelien in de Harry Potter-boeken.
Gale en Peeta in The Hunger Games.
Timon en Pumbaa in The Lion King.

Slide 12 - Tekstslide

Hoe herken je de hoofdpersoon in een verhaal?
A
De persoon met de minste problemen
B
De persoon met de minste vrienden
C
De persoon die het minste praat
D
De persoon die de meeste avonturen beleeft

Slide 13 - Quizvraag

Wanneer is iemand een bijfiguur in een verhaal?
A
Als het verhaal niet om die persoon draait
B
Als die persoon altijd gelijk heeft
C
Als die persoon veel vrienden heeft
D
Als die persoon de hoofdpersoon is

Slide 14 - Quizvraag

Hoofdletters 
Hoofdletters zijn belangrijk om je zinnen en teksten duidelijk en netjes te maken. Maar wanneer gebruik je een hoofdletter? Hier zijn de belangrijkste regels die je moet kennen:

Slide 15 - Tekstslide

1. Aan het Begin van een Zin
De eerste letter van het eerste woord in een zin krijgt altijd een hoofdletter. Dit laat zien dat er een nieuwe zin begint.

Voorbeeld:

Juist: Vandaag hebben we gym.
Onjuist: vandaag hebben we gym.

Slide 16 - Tekstslide

2. Bij Namen van Personen, Plaatsen, en Bedrijven
Namen van mensen, plaatsen en bedrijven krijgen altijd een hoofdletter. Dit laat zien dat het om een specifieke persoon, plaats of bedrijf gaat.

Voorbeeld:

Mensen: Lisa en Tom zijn vrienden.
Plaatsen: Utrecht is een mooie stad.
Bedrijven: We gaan naar McDonald’s.

Slide 17 - Tekstslide

3. Bij Dagen van de Week, Maanden, en Feestdagen
De namen van dagen van de week en maanden beginnen met een kleine letter, maar de namen van feestdagen krijgen wel een hoofdletter.

Voorbeeld:

Dagen van de week: maandag, dinsdag.
Maanden: januari, februari.
Feestdagen: Kerstmis, Pasen.

Slide 18 - Tekstslide

4. Bij Talen, Nationaliteiten, en Merknamen
Als je het hebt over talen, nationaliteiten of merknamen, gebruik je een hoofdletter.

Voorbeeld:

Talen: Ik leer Engels en Frans.
Nationaliteiten: Zij is Nederlands en hij is Duits.
Merknamen: Mijn telefoon is een Samsung.

Slide 19 - Tekstslide

5. In Titels van Boeken, Films, en Liedjes
In de titel van een boek, film, of liedje gebruik je een hoofdletter voor het eerste woord en voor belangrijke woorden.

Voorbeeld:

Boek: De Hobbit
Film: The Lion King
Liedje: Shape of You van Ed Sheeran

Slide 20 - Tekstslide

Schrijven we de dagen van de week met een hoofdletter?
A
Ja
B
Nee

Slide 21 - Quizvraag

Zijn er nog vragen?

Slide 22 - Tekstslide

We gaan aan de slag!
Je gaat het verhaal in stilte voor jezelf lezen.

Jullie gaan in tweetallen de vragen beantwoorden in hele zinnen. Je noteert het antwoord allebei op je eigen blaadje.

Later maak je de vragen zelfstandig verder af.



Slide 23 - Tekstslide

Evaluatie

Slide 24 - Tekstslide

Wat hebben we vandaag geleerd?

Slide 25 - Open vraag

Ik weet nu wanneer ik een hoofdletter moet gebruiken.
A
Ja
B
Nee
C
Bijna

Slide 26 - Quizvraag

Ik weet nu het verschil tussen een hoofdpersonage en een bijfiguur.
A
Ja
B
Nee
C
Bijna

Slide 27 - Quizvraag

Afsluiting!
Volgende week: taal les 3

Tot volgende week!

Slide 28 - Tekstslide