Taal les 1: op reis

Taal les 1: op reis
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Taal les 1: op reis

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
Even kennismaken!
Regels en afspraken
Voorkennis ophalen
Theorie
Aan de slag!
Evaluatie
Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Even kennismaken!
Mevrouw Baanvinger

Slide 3 - Tekstslide

Regels en afspraken
Je bent op tijd in de les!
Telefoon thuis of in de kluis!
Opgeladen Chromebook
1e keer waarschuwing
2e keer strafwerk
3e keer nablijven
Als ik aan het woord ben, zijn jullie stil!

Slide 4 - Tekstslide

Wat gaan we doen bij taal?

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoelen
Je gaat leren om de hoofdpersoon en bijfiguren in een verhaal te herkennen;
Je gaat leren om de belangrijkste gebeurtenissen in een verhaal te vertellen;
Je gaat leren om antwoorden op een goede manier te formuleren;
Je gaat leren wanneer je een hoofdletter moet gebruiken.

Slide 6 - Tekstslide

Voorkennis ophalen

Slide 7 - Tekstslide

Waar denken jullie aan bij het woord 'taal'?

Slide 8 - Woordweb

Theorie
In verhalen, boeken, films en series kom je altijd verschillende soorten personages tegen. Twee belangrijke soorten personages zijn hoofdpersonen en bijfiguren. Maar wat is nou precies het verschil tussen deze twee?

Slide 9 - Tekstslide

Hoofdpersoon
De hoofdpersoon is het belangrijkste personage in het verhaal. Het verhaal gaat vooral over deze persoon: wat hij of zij meemaakt, hoe hij of zij zich voelt, en welke keuzes hij of zij maakt. Je leert de hoofdpersoon meestal het beste kennen, omdat het verhaal vaak draait om de avonturen of problemen van deze persoon.

Voorbeelden van hoofdpersonen:

Harry Potter in de Harry Potter-boeken.
Katniss Everdeen in The Hunger Games.
Simba in The Lion King.

Slide 10 - Tekstslide

Bijfiguur
Bijfiguren zijn de personages die naast de hoofdpersoon in het verhaal voorkomen. Ze zijn minder belangrijk dan de hoofdpersoon, maar spelen nog steeds een rol. Bijfiguren kunnen de vrienden, familie of zelfs vijanden van de hoofdpersoon zijn. Ze helpen het verhaal spannend te maken en geven de hoofdpersoon iets om op te reageren.

Voorbeelden van bijfiguren:

Ron en Hermelien in de Harry Potter-boeken.
Gale en Peeta in The Hunger Games.
Timon en Pumbaa in The Lion King.

Slide 11 - Tekstslide

Waarom is dit belangrijk?
Door te begrijpen wie de hoofdpersoon en de bijfiguren zijn, kun je het verhaal beter volgen. Je weet dan wie het belangrijkst is en welke personages er zijn om het verhaal interessant te maken.

Slide 12 - Tekstslide

Hoe herken je de hoofdpersoon in een verhaal?
A
De persoon met de minste problemen
B
De persoon met de minste vrienden
C
De persoon die het minste praat
D
De persoon die de meeste avonturen beleeft

Slide 13 - Quizvraag

Wanneer is iemand een bijfiguur in een verhaal?
A
Als het verhaal niet om die persoon draait
B
Als die persoon altijd gelijk heeft
C
Als die persoon veel vrienden heeft
D
Als die persoon de hoofdpersoon is

Slide 14 - Quizvraag

Hoofdletters 
Hoofdletters zijn belangrijk om je zinnen en teksten duidelijk en netjes te maken. Maar wanneer gebruik je een hoofdletter? Hier zijn de belangrijkste regels die je moet kennen:

Slide 15 - Tekstslide

1. Aan het Begin van een Zin
De eerste letter van het eerste woord in een zin krijgt altijd een hoofdletter. Dit laat zien dat er een nieuwe zin begint.

Voorbeeld:

Juist: Vandaag hebben we gym.
Onjuist: vandaag hebben we gym.

Slide 16 - Tekstslide

2. Bij Namen van Personen, Plaatsen, en Bedrijven
Namen van mensen, plaatsen en bedrijven krijgen altijd een hoofdletter. Dit laat zien dat het om een specifieke persoon, plaats of bedrijf gaat.

Voorbeeld:

Mensen: Lisa en Tom zijn vrienden.
Plaatsen: Utrecht is een mooie stad.
Bedrijven: We gaan naar McDonald’s.

Slide 17 - Tekstslide

3. Bij Dagen van de Week, Maanden, en Feestdagen
De namen van dagen van de week en maanden beginnen met een kleine letter, maar de namen van feestdagen krijgen wel een hoofdletter.

Voorbeeld:

Dagen van de week: maandag, dinsdag.
Maanden: januari, februari.
Feestdagen: Kerstmis, Pasen.

Slide 18 - Tekstslide

4. Bij Talen, Nationaliteiten, en Merknamen
Als je het hebt over talen, nationaliteiten of merknamen, gebruik je een hoofdletter.

Voorbeeld:

Talen: Ik leer Engels en Frans.
Nationaliteiten: Zij is Nederlands en hij is Duits.
Merknamen: Mijn telefoon is een Samsung.

Slide 19 - Tekstslide

5. In Titels van Boeken, Films, en Liedjes
In de titel van een boek, film, of liedje gebruik je een hoofdletter voor het eerste woord en voor belangrijke woorden.

Voorbeeld:

Boek: De Hobbit
Film: The Lion King
Liedje: Shape of You van Ed Sheeran

Slide 20 - Tekstslide

Waarom is dit belangrijk?
Hoofdletters maken je teksten duidelijker en makkelijker te lezen. Ze helpen je om te zien waar een zin begint en welke woorden belangrijk zijn.

Slide 21 - Tekstslide

Schrijven we de dagen van de week met een hoofdletter?
A
Ja
B
Nee

Slide 22 - Quizvraag

Zijn er nog vragen?

Slide 23 - Tekstslide

We gaan aan de slag!
Het verhaal wordt eerst klassikaal voorgelezen door mij. Jij leest mee en onderstreept woorden of zinnen die je niet begrijpt.


Dan lees je het verhaal nog een keer stil voor jezelf.

Ik doe een paar vragen klassikaal met jullie en je noteert het goed geformuleerde antwoord op je blad.

Hierna ga je de vragen in 2-tallen beantwoorden in hele zinnen. Je noteert het antwoord zelf op je blad.
Later maak je de vragen zelfstandig verder af.



Slide 24 - Tekstslide

Evaluatie

Slide 25 - Tekstslide

Wat hebben we vandaag geleerd?

Slide 26 - Open vraag

Ik weet nu wanneer ik een hoofdletter moet gebruiken.
A
Ja
B
Nee
C
Bijna

Slide 27 - Quizvraag

Ik weet nu het verschil tussen een hoofdpersonage en een bijfiguur.
A
Ja
B
Nee
C
Bijna

Slide 28 - Quizvraag

Afsluiting!
Volgende week: les 2 taal

Tot volgende week!

Slide 29 - Tekstslide