Taal les 1: een vakantie van niks

Taal les 1: een vakantie van niks
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Taal les 1: een vakantie van niks

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
Korte kennismaking 
Regels en afspraken
Voorkennis ophalen
Theorie
Aan de slag!
Evaluatie
Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Kennismaken

Slide 3 - Tekstslide

Regels en afspraken
Je bent op tijd in de les!
Telefoon thuis of in de kluis!
Opgeladen Chromebook
1e keer waarschuwing
2e keer strafwerk
3e keer nablijven 
Als ik aan het woord ben, zijn jullie stil!

Slide 4 - Tekstslide

Wat gaan we doen bij taal?

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoelen:
Je gaat leren om de hoofdpersoon en bijfiguren in een verhaal te herkennen;
Je gaat leren om de belangrijkste gebeurtenissen in een verhaal te  vertellen;
Je gaat leren om antwoorden op een goede manier te formuleren;
Je gaat leren wanneer je een hoofdletter moet gebruiken.
Je gaat leren wat het verschil is tussen fictie en non-fictie.

Slide 6 - Tekstslide

Voorkennis ophalen!

Slide 7 - Tekstslide

Waar denken jullie aan bij het woord 'taal'?

Slide 8 - Woordweb

Theorie
In verhalen, boeken, films en series kom je altijd verschillende soorten personages tegen. Twee belangrijke soorten personages zijn hoofdpersonen en bijfiguren. Maar wat is nou precies het verschil tussen deze twee?

Slide 9 - Tekstslide

Hoofdpersonen
De hoofdpersonen zijn de belangrijkste personages in een verhaal. Zij spelen de grootste rol en zijn het meest betrokken bij de gebeurtenissen. Het verhaal draait vaak om wat deze personages meemaken, hoe ze zich ontwikkelen en welke keuzes ze maken. De lezer of kijker leert de hoofdpersonen meestal het beste kennen; hun gedachten, gevoelens, en persoonlijke uitdagingen worden uitgebreid beschreven.

Voorbeelden van hoofdpersonen:
- Harry Potter in de Harry Potter-boeken.
- Katniss Everdeen in The Hunger Games.
- Simba in The Lion King.

Slide 10 - Tekstslide

Bijfiguren
Bijfiguren zijn de ondersteunende personages in een verhaal. Ze spelen ook een rol, maar deze is minder groot en vaak minder belangrijk dan die van de hoofdpersonen. Bijfiguren helpen de hoofdpersonen op verschillende manieren: ze kunnen vrienden, familieleden, of zelfs vijanden zijn. Hoewel bijfiguren niet het middelpunt van het verhaal zijn, kunnen ze wel belangrijk zijn om het verhaal te laten voortbewegen en om de hoofdpersonen te helpen of juist tegen te werken.

Voorbeelden van bijfiguren:
- Ron en Hermelien in de Harry Potter-boeken.
- Gale en Peeta in The Hunger Games.
- Timon en Pumbaa in The Lion King.

Slide 11 - Tekstslide

Wie is het belangrijkste personage in een verhaal?
A
Bijzaak
B
Bijfiguur
C
Hoofdpersoon
D
Bijrol

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een bijfiguur in een verhaal?
A
Een personage dat nooit praat.
B
Een personage dat niet de hoofdrol speelt.
C
Een personage dat alles bepaalt.
D
Een personage dat altijd lacht.

Slide 13 - Quizvraag

Wanneer gebruik je een hoofdletter?
1. Aan het Begin van een Zin
De eerste letter van het eerste woord in een zin krijgt altijd een hoofdletter. Dit is waarschijnlijk de meest bekende regel.

2. Bij Namen van Personen, Plaatsen, en Bedrijven
Alle namen van mensen, plaatsen, en bedrijven beginnen met een hoofdletter. Dit geldt ook voor voor- en achternamen.

3. Feestdagen

4. Bij Talen, Nationaliteiten, en Merknamen
De namen van talen, nationaliteiten en merknamen krijgen ook een hoofdletter.

5. In Titels van Boeken, Films, en Liedjes
In de titels van boeken, films en liedjes gebruik je een hoofdletter voor het eerste woord en voor belangrijke woorden. Let op: lidwoorden, voorzetsels en voegwoorden krijgen meestal geen hoofdletter, tenzij ze aan het begin staan.




Slide 14 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een hoofdletter?
A
Bij een werkwoord.
B
Aan het begin van een zin.
C
Bij een zelfstandige naamwoord.
D
Na elk woord.

Slide 15 - Quizvraag

Schrijven we de dagen van de week met een hoofdletter?
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quizvraag

Fictie en Non-fictie: Wat is het Verschil?
Als je een boek leest, een film kijkt, of een verhaal hoort, is het belangrijk om te weten of het verhaal gebaseerd is op echte gebeurtenissen of niet. Dit helpt je om te begrijpen wat je kunt geloven en wat verzonnen is. Er zijn twee belangrijke categorieën waar verhalen onder vallen: fictie en non-fictie. Maar wat betekenen deze termen precies?

Slide 17 - Tekstslide

Fictie
Fictie is een verzonnen verhaal. Het komt uit de fantasie van de schrijver of bedenker. Hoewel sommige dingen in fictie op de werkelijkheid gebaseerd kunnen zijn, zijn de personages, gebeurtenissen, en omgevingen vaak helemaal verzonnen. Fictie kan gaan over dingen die niet echt gebeurd zijn en die misschien zelfs onmogelijk zijn.

Voorbeelden van fictie:
Boeken: Harry Potter-serie, De Grijze Jager.
Films: Star Wars, Frozen.
Verhalen: Sprookjes zoals Roodkapje, De Wolf en de Zeven Geitjes.

Waarom lezen we fictie? Fictie helpt ons om onze fantasie te gebruiken, nieuwe werelden te ontdekken, en even te ontsnappen aan de werkelijkheid. Het kan ook belangrijke lessen leren over emoties, relaties, en ethische kwesties.

Slide 18 - Tekstslide

Non-fictie 
Non-fictie is gebaseerd op feiten en echte gebeurtenissen. Het doel van non-fictie is om de lezer te informeren over iets dat echt gebeurd is of om hen iets nieuws te leren. In non-fictieboeken en -verhalen vind je geen verzonnen personages of gebeurtenissen. Alles wat je leest is waargebeurd of gebaseerd op feiten.

Voorbeelden van non-fictie:

Boeken: Encyclopedieën, geschiedenisboeken, biografieën.
Films: Documentaires zoals Planet Earth, The Social Dilemma.
Artikelen: Nieuwsberichten, tijdschriftartikelen over wetenschap of geschiedenis.

Waarom lezen we non-fictie? Non-fictie helpt ons om de wereld om ons heen beter te begrijpen. Het geeft ons informatie en kennis over hoe dingen werken, wat er in het verleden gebeurd is, en hoe mensen leven. Non-fictie kan je ook helpen om nieuwe vaardigheden te leren of inzicht te krijgen in andere culturen en ideeën.

Slide 19 - Tekstslide

Fictie is waargebeurd.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Zijn er nog vragen?

Slide 21 - Tekstslide

We gaan aan de slag!
Het verhaal wordt eerst klassikaal voorgelezen door mij. Jij leest mee en onderstreept woorden of zinnen die je niet begrijpt.

Dan lees je het verhaal nog een keer stil voor jezelf.

Ik doe een paar vragen klassikaal met jullie en je noteert het goed geformuleerde antwoord op je blad.

Hierna ga je de vragen in 2-tallen beantwoorden in hele zinnen. Je noteert het antwoord zelf op je blad.

Later maak je de vragen zelfstandig verder af.

Slide 22 - Tekstslide

Evaluatie
Wat hebben we vandaag geleerd?

Slide 23 - Tekstslide

Ik weet nu wanneer ik een hoofdletter moet gebruiken
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quizvraag

Ik weet nu het verschil tussen fictie en non-fictie.
A
Ja
B
Nee
C
Bijna

Slide 25 - Quizvraag

Ik kan een hoofdpersoon en een bijfiguur in een verhaal herkennen.
A
Ja
B
Nee
C
Bijna

Slide 26 - Quizvraag

Afsluiting
Volgende week: taal les 2

Tot volgende week!

Slide 27 - Tekstslide